antwoord op het centraal rapport om vóór de openbare begrotingsbehandeling sen inzicht te geven met betrekking tot de investeringen. Hiermee wordt dan tevens een nadere detaillering gegeven van het in de begroting 1962 opge nomen investeringsvolume. Zoals reeds hiervoor gesteld werd, is het thans voorliggende plan beperkt tot de z.g. niet geldelijk rendabele sector. Dit betekent, dat in deze opzet buiten beschouwing zijn gelaten de investeringen van; a. het gas-, het water- en het elektriciteitsbedrijf (exclusief de straatver lichting), het openbaar slachthuis, het woningbedrijf en het grondbedrijf, zijnde de rendabele bedrijven; b. de onderwijs-sector, waarvan wordt aangenomen, dat de daaruitvoortvloeiende lasten kunnen worden opgevangen binnen de uitkering lager onderwijs op grond van de Financiële Verhoudingswet 1960; c. de gemeente-politie waarvan wordt aangenomen, dat de lasten kunnen worden bestreden uit de rijksnormvergoeaingen ingevolge het politiekostenbesluit. Het ligt in ons voornemen ook de geldelijk rendabele investeringen in de planning te betrekken om op deze wijze een totaalplan voor de investerings activiteit samen te stellen. Voor de bepaling van de totale financierings behoefte en de werkplanning voor de bedrijven is een dergelijk totaalplan wen selijk. Uit een oogpunt van budgettaire dekking is het voorlopig buiten be schouwing laten van de rendabele sector niet bezwaarlijk. Uitgaande van de prognose over de ontwikkeling van het budget op langer termijn is jaarlijks een investeringsvolume mogelijk van 9.500.000,-, terwijl - op grond van bijzondere omstandigheden welke zijn beschreven in de nota van aan bieding - voor 1962 een investeringsvolume van 11 ,500.000,- kan worden ge dekt. De totale capaciteit voor een 15-jarige periode is dus te stellen op 1 x 11.500.000,- 14 x 9.500.000,- 144.500.000,-. Aan de hand van de voor de verschillende diensten en bedrijven opgestelde plan nen in onderdelen is een eerste opzet van een investeringsplan gemaakt. Uit deze eerste opzet bleek, dat met inachtneming van een aantal aangenomen gege vens over bijdragen of dergelijke het netto totaalcijfer overeenkwam met het aangenomen volume voor de 15-jarige periode, doch dat geen ruimte beschikbaar was voor een post onvoorzien. Bovendien kwam het per jaar te investeren be drag niet overeen met het per jaar aangenomen volume, hetgeen uit een oogpunt van budgettaire dekking (de begroting moet jaarlijks sluiten) nodig is. Een verantwoorde opzet van het investeringsplan kon eerst worden verkregen door een beperking van het plan op onderdelen en herziening van de aangeno men tempi voor uitvoering van de verschillende projecten door verschuiving. Voor een juiste beoordeling is het totaalplan gesplitst in 3 onderdelen,welke als volgt kunnen worden omschreven. Plan A: Vervangingsinvesteringen en frequent terugkerende investeringen. Plan B. Bijzondere projecten, waarvan bij voorbaat is aan te nemen, dat de daaruit voortvloeiende lasten volledig ten laste van de gemeente komen Plan C. Bijzondere projecten, waarvan wordt aangenomen, dat zij gedeeltelijk rendabel zijn,hetzij doordat op enigerlei wijze bijdragen worden ont vangen van rijk of derden, hetzij doordat een deel van de investerin gen lean worden gedekt door opbrengst uit grondverkopen, dan wel een deel van de lasten in een exploitatie kan worden opgevangen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1961 | | pagina 1414