gemeente Breda
bij volgno. 3 der agenda
De raad der gemeente Breda;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders dd. 7 februari 1962,nr.AZ/1048;
gehoord de commissie voor de strafverordeningen;
gelet op de artikelen 168 en 195 der gemeentewet alsmede op de in de staats
courant van 29 juli 1960, nr. 145, gepubliceerde gemeenschappelijke regeling,
vastgesteld krachtons het bepaalde in artikel 313e lid, van de wet op woon
wagens en woonschepen;
heeft besloten:
de algemene politieverordening te wijzigen en aan te vullen als volgt:
Artikel 1
Artikel 19 van de algemene politieverordening wordt gelezen als volgt:
"1 Het is de eigenaar of gebruiker van een woonwagen, als bedoeld in
artikel 1 van de wet op woonwagens en woonschepen, verboden daarmede
standplaats in te nemen op een andere plaats dan bij de in de staats
courant van 29 juli 1960, nr. 145 gepubliceerde gemeenschappelijke re
geling, als bedoeld in artikel 315e lid, van de wet op woonwagens en
woonschepen, daartoe is aangewezen,
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op woonwagens,
behorende bij inrichtingen van vermaak en ontspanning, welke bij ker
missen, tentoonstellingen of dergelijke gelegenheden zijn toegelaten,
mits met deze woonwagens standplaats wordt ingenomen op een plaats en
een wijze, aangegeven door de met het toezicht ter plaatse belaste ambte
naar,
3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in bijzondere gevallen onthef
fing te verlenen van het bepaalde in het eerste lid,
4. Hij, die handelt in strijd met het bij of krachtens dit artikel bepaal
de, is verplicht op eerste aanzegging van een ambtenaar van politie of
een andere met het toezicht ter plaatse belaste ambtenaar de door hem
ingenomen standplaats te ontruimen"
Artikel 2,
Na artikel 19 wordt een artikel 19a ingevoegdluidende als volgt
"1Het is de eigenaar of gebruiker van een woonschip, als bedoeld in artikel
1 van de wet op woonwagens en woonschepen, verboden daarmede ligplaats
in te nemen op een andere plaats dan door de gemeenteraad daartoe is aan
gewezen,
2. Degene, die met een woonschip ligplaats inneemt op een daartoe door de
gemeenteraad aangewezen plaats, is verplicht die plaats in te nemen en te
gebruiken op een wijze, aangegeven door de met het toezicht ter plaatse be
laste ambtenaar.