Breda
bij volgno. 22 der agenda
Toelichting op het preadvies inzake uitbrei
ding van de school voor woonwagenkampkinderen
Nadat op 17 oktober 1956 de school voor woonwagenkampkinderen door brand
was vernield, is door Uw raad op 12 december 1956, medewerking ex artikel
72 der lager-onderwijswet 1920 verleend voor de stichting van een nieuwe
school, omvattende 5 leslokalen en 1 kleuterlokaal. De nieuwe school werd
op 14 juli 1959 geopend.
De school heeft een afdeling voor leerplichtigen en een afdeling voor
zeer-jeugdigen.
Thans doen zich twee omstandigheden voor welke het schoolbestuur er toe
hebben geleid een aanvrage om medewerking voor uitbreiding van de school
tot Uw raad te richten en wel:
1de oprichting van het regionaal woonwagenkamp.
Nu de plannen voor de inrichting van het regionaal woonwagenkamp hun
realisering naderen, kan worden vervracht, dat in dit kamp maximaal
90 woonwagens worden ondergebracht, hetgeen tot gevolg zal hebben
dat het aantal leerlingen aanmerkelijk stijgt. Uit oen sociografische
berekening is ons gebleken, dat de navolgende aantallen leerlingen
bij een woonwagenbezetting van 90 kunnen worden verwacht:
+110 leerlingen voor de klassen voor leerplichtigen en 45 leerlingen
voor de klassen voor zeer jeugdigen.
Indien de leerlingenschalen voor de leerplichtigen en de zeer-jeugdi-
gen op deze aantallen worden toegepast, dan volgt hieruit, dat 4 les
lokalen en 2 kleuterlckalen nodig zijn. Deze leerlingen-schalen zijn
voor kl'ssen voor li.errdi"htigcn:
0-40 leerlingen één onderwijzer;
41 - 65 leerlingen twee onderwijzers;
66 - 90 leerlingen drie onderwijzers;
91 - 115 leerlingen vier onderwijzers.
voor klassen voor zeur jeugdigen:
0-20 leerlingen één leidster;
21 - 40 leerlingen twee leidsters.
2. Do behoefte aan vaklokalen.
Ingevolge artikel 152 van hot besluit b,1.0.-1949 dient in elk school
gebouw voor woonwagenkampkinderen - of in de nabijheid daarvan - oen
afzonderlijk lokaal voor lichamelijke oefening aanwezig te zijn.
Uit de richtlijnen voor de bouvr en inrichting van gymnastieklokalen
en voor de aanleg van oefenplaatsen en speelterreinen van het minis
terie van onderwijs, kunsten en wetenschappen ontlenen wij, dat de