bij volgno. 15 der agenda -2- In plaats van de in artikel 73? eerste lid, onder a bedoelde verklaring, moet door het schoolbestuur een verklaring worden overgelegd, waaruit blijkt, dat de school ten minste zal worden bezocht door een aantal kinderen, waarvan het minimum afhankelijk is van de soort van scholen voor buitengewoon lager onder wijs. Voor een school voor lichamelijk gebrekkige kinderen is dit minimum aan tal gesteld op 24. De tweede afwijking van de voor de overige takken van lager onderwijs bestaan de regeling bestaat hierin, dat voor de stichting van bijzondere scholen voor buitengewoon lager onderwijs een verklaring moet worden overgelegd, dat de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen de rijksbijdrage zal verlenen, als bedoeld in artikel 3 van het "besluit buitengewoon lager onderwijs 1949". Door het bestuur van de stichting katholiek buitengewoon onderwijs voor li chamelijk gebrekkige kinderen zijn de navolgende verklaringen overgelegd: 1een verklaring waaruit blijkt, dat de school bij de opening door tenminste 24 leerlingen zal worden bezocht; 2. een verklaring, waaruit blijkt dat het bestuur zich verbindt om een bedrag, gelijkstaande met 15% der stichtingskosten, in de gemeentekas te storten; 3. een opgave van het aantal leerlingen voor wie de school ruimte moet bieden (90), het maximum aantal leerlingen, dat per klas zal worden toegelaten (15) en het aantal lokalen, dat het gebouw zal bevatten (6 klaslokalen, 1 handenarbeid- en overblijflokaal); 4. een verklaring waaruit blijkt, dat het schoolbestuur is aangesloten bij een groep bijzondere scholen, welke een commissie van beroep hebben ingesteld; 5. een verklaring waaruit blijkt, dat de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen voor de te stichten school de rijksbijdrage zal verlenen, be doeld in artikel 3 van het "besluit buitengewoon lager onderwijs 1949". Ad 1. De door het schoolbestuur overgelegde ver; laring, dat de school door tenminste 24 leerlingen zal worden bezocht, is niet gestaafd met de handtekeningen van de ouders der toe te laten leerlingen. Overigens is niet wettelijk voorgeschreven, dat de verklaring van het school bestuur met zogenaamde ouderverklaringen moeten weiden gestaafd; uit de juris prudentie op artikel 73 van de lager onderwijswet 1920 blijkt echter, dat ouderverklaringen in de regel als enig juiste vorm tot staving van de ver klaring van het schoolbestuur moet worden gerekend; de Kroon overwoog echter in zijn besluit van 10 maart 1949 no. 7, dat dit geenszins uitsluit, dat in bijzondere gevallen, in verband met andere zakelijke gegevens, welke aan het gemeentebestuur bekend zijn, of bekend moeten zijn, een verklaring voldoende bewijskracht kan hebben, ook indien zij geen namen en adressen van aanstaande leerlingen vermeldt. In dit geval kan worden gesteld, dat het schoolbestuur niet in staat moet worden geacht de leerlingenverklaring met zogenaamde ouderverklaringen te staven en wel omdat een kind eerst als leerling tot de onderhavige school kan worden toegelaten, na onderzoek door een commissie, bestaande uit tenminste het hoofd der school en een geneesheer, die met het onderzoek van lichamelijk gebrekkige kinderen is vertrouwd. Het is verklaarbaar, dat zolang dit onder zoek nog niet heeft plaatsgehad, de ouders niet kunnen verklaren, dat hun kind de school zal vaan bezoeken, althans zou bij een dergelijke verklaring een sterk voorbehoud ten aanzien van de uitslag van bedoeld onderzoek gemaakt die nen te worden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1962 | | pagina 246