gemeente Breda bij volgno. 17 der agenda Toelichting behorende bij het preadvies van burgemeester en wethouders op een aanvrage ex artikel 50 van de kleuteronderwijswet voor de stichting van een kleuterschool. Op grond van artikel 51lid 1 van de kleuteronderwijswet moeten bij een aanvrage om medewerking ex artikel 50 van de kleuteronderwijswet voor de stichting van een kleuterschool in deze gemeente de navolgende stukken wor den overgelegd: a. een verklaring, waaruit blijkt, dat de school bij de opening zal worden bezocht door tenminste 90 kleuters, die de leeftijd van tenminste 4 ja ren en ten hoogste 5 jaren en 6 maanden zullen hebben bereikt, terwijl hun woningen zijn gelegen binnen een cirkel met een straal van 3 kilo meter, waarvan het middelpunt is de plaats van de te stichten school; b. een verklaring, waarbij het bestuur zich verbindt om, voordat met de bouw wordt aangevangen, als waarborgsom een bedrag van 2van de stich- tingskosten in de gemeentekas te storten; c. een opgave van het aantal kleuters, voor wie het gebouw ruimte moet bieden en van het aantal lokalen dat het gebouw zal bevatten; d. een verklaring, waaruit blijkt, dat het schoolbestuur is aangesloten bij eon groep van' bijzondere scholen, welke een commissie van beroep hebben ingesteld. Ad a. Het bestuur verklaart, dat de school door tenminste 90 kleuters zal worden bezocht. Hoewel de kleuteronderwijswet niet als eis stelt, dat deze verklaring door zgn. ouderverklaringen moet worden gestaafd, is dit wel gebruikelijk, omdat hierin over het algemeen de enige waarborg is gelegen, dat ook inderdaad het vereiste aantal kleuters de nieuwe school zal bezoeken. Onder meer bij koninklijk besluit van 10 maart 1949, no. 7, oordeelde de •kroon echter, dat onder bepaalde omstandigheden aangenomen moet worden, dat alleen door de verklaring van het schoolbestuur ook inderdaad aan het in de wet gestelde vereiste is voldaan. Uit dit koninklijk besluit wordt het navolgende geciteerd: "dat weliswaar een van de handtekeningen van de ouders voorzien stuk niet "alleen als de meest voor de hand liggende en meest gebruikelijke vorm "voor bedoelde verklaring beschouwd moet worden, doch in de regel ook als de "enig juiste moet worden aangemerkt, daar hierin veelal de voornaamste, zo "niet de enige waarborg is gelegen voor de juistheid van de in de verklaring "vervatte mededeling; dat dit echter geenszins uitsluit, dat in bijzondere "gevallen, in verband met andere zakelijke gegevens, welke aan het gemcente- "bestuur bekend zijn, of bekend moeten zijn, een verklaring voldoende bewijs- "kracht kan hebben, ook indien zij geen namen en adressen van aanstaande "leerlingen vermeldt"

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1962 | | pagina 313