gemeente Breda
aan de raad der gemeente Breda.
volgno. 25 der agenda
Bijlagen 1962
no. 240
10 mei 1962
OS/7787
Voorstel van burgemeester en wethouders tot
het verlenen van aanvullende subsidies aan het
Brabants Orkest, het Brabants Conservatorium
en het Zuidelijk Toneel.
De onbevredigende situatie met betrekking tot de subsidiëring van het Brabants
Orkest, het Brabants Conservatorium en het Zuidelijk Toneel is, zoals wij
U reeds eerder hebben medegedeeld, aanleiding geworden voor een subsidiënten-
overleg tussen afgevaardigden van de provincie Moord-Brabant en de gemeente
besturen van Breda, Eindhoven, s-Hertogenbosch en Tilburg. Het huidige sub
sidiesysteem, nl. subsidie gebaseerd op het inwonertal, leidde er o.m. toe
dat de bedragen per inwoner herhaaldelijk dienden te worden verhoogd terwijl
daarnaast meerdere malen aanvullende subsidies dienden te worden toegekend.
Het overleg is thans zo ver gevorderd dat verwacht mag worden dat het sub-
sidiëntenoverleg er vóór het seizoen 1962/1963 in zal slagen een nieuwe rege
ling te ontwerpen.
Steeds meer wint de gedachte veld dat de cultuur wezenlijk deel uitmaakt van
het maatschappelijk leven. Hot behoeft niet te worden betoogd dat de over
heid ten cultuurbevorderende taak heeft. Tal van taken op cultureel terrein
liggen op het eigen territoir van de gemeente. De betekenis van instellingen
als het Brabants Orkest, hot Brabants Conservatorium en het Zuidelijk Toneel
beperkt zich echter niet tot de min of meer toevallige vestigingsplaats en
tot de plaatsen waar uitvoeringen van deze instellingen plaats vinden. De
betekenis strekt zich uit tot het gehele gewestMet name door ons college
is in het overleg bij herhaling gesteld dat het provinciaal bestuur daarom
de eerstaangewezene is, die vanuit de cultuurbevorderende taal: de belangen
heeft te behartigen van bovengenoemde instellingen van gewestelijke beteke
nis Gezien vanuit de eigen cultuurbevorderende taal;: hebben daarnaast de
grote steden ccn direct belang bij het goed functioneren van deze instellingen.
Het meest op de voorgrond tredend aspect van de belangenbehartiging van de
drie instellingen ligt vanzelfsprekend in het financiële vlak. Vanuit ons
standpunt ligt het in de rede dat de provinciale overheid haar verantwoorde
lijkheid uitdrukt in do hoogte van het subsidie-bedrag. Gedeputeerde staten
hebben inmiddels te kennen gegeven dat zij bereid zijn de staten voor te
stellen een hoger aand.eel in de verhouding provincie en de vier grote ge
meenten voor rekening van de provincie te nemen
Dc toenemende financiële consequenties voor dc instandhouding van de drie
instellingen maken het daarnaast wenselijk een meer doeltreffend toezicht
op het financiële beleid van de instellingen uit te oefenen en de subsidiëring
zodanig te regelen dat de financiële, medewerking binnen redelijke grenzen
blijft. De relatie welke thans bestaat tussen de subsidiënten en de instellin-