1Bij gebrek aan meer concrete reële gegevens wordt voor de raming van de voornaamste inkomstenbron van de gemeente nl. de uitkeringen uit het gemeentefonds uitgegaan van de voor de begroting 1962 ontwikkelde eigen prognose (prognose over de ontwikkeling van het budget op lange termijn hierna te noemen "prognose 1962"). 2. Bij de raming van de uitgaven in de sector kapitaalslasten wordt wat be treft de niet geldelijk rendabele investeringen uitgegaan van een te rea liseren investeringsvolume zoals dit is bepaald in het investeringsplan op lange termijn. 3. Bij de raming van de overige uitgaven wordt gestreefd naar een redelijk verantwoord voorzieningspeil, voortgaande op het in voorgaande jaren be reikte niveau met inachtneming van de in de"prognose 1962" hiervoor be schikbaar te achten middelen. 4. Omdat de beschikbare marge voor de overige uitgaven niet toereikend is gebleken moeten maatregelen getroffen worden op het gebied van verhoging van inkomsten of verlaging van uitgaven teneinde een sluitende begrotings- opzet te bereiken. Met betrekking tot de punten 2 t/m 4 zijn sedert het opstellen van de begro tingsstukken geen nieuwe gezichtspunten naar voren gekomen. ¥el met betrek king tot punt 1waarop wij nader in zullen gaan. De behoefte aan een prognose over de ontwikkeling van de uitkeringen uit het gemeentefonds is ontstaan uit de principiële wijziging van de financiële verhoudingsregeling tussen het rijk en de gemeenten door het inwerking tre den van de financiële verhoudingswet 1960. Deze wet gaat uit van een objec tieve verdeling van de middelen uit het gemeentefonds over de gemeenten, welke met deze middelen en de eigen inkomstenbronnen de behoeften zullen moeten dekken. Om in dit verband een bewust beleid te kunnen voeren, moet de gemeente tijdig kunnen beschikken over juiste gegevens voor het bepalen van de omvang van de dekkingsmiddelen waarover in een volgend jaar kan wor den beschikt. Bij gebrek aan deze gegevens moet een zo betrouwbaar mogelijke prognose worden opgemaakt, welke als limiet moet -worden opgevat en waarop de uitgaven moeten worden afgestemd. Deze wijze van begroten houdt risico's in, waarvoor waarborgen aanwezig moeten zijn en eist tevens dat de prognose regelmatig wordt getoetst aan de werkelijke ontwikkeling en bij gebleken noodzaak op grond van de realiteit moet worden herzien. De vraag of de ontwikkelde "prognose 1962" ook voor 1963 kan worden toege past hebben wij ten tijde van het opstellen van de begroting en de nota van aanbieding bevestigend beantwoord. Dit standpunt nemen wij ook thans nog in, waarbij wij kunnen steunen op de nader bekend gewoïtden gegevens. Bij circulaire van 12 september 1962, no. F62/U3473> heeft de minister van binnenlandse zaken nadere aanwijzingen gegeven en basisgegevens ver strekt voor de (voorlopige) berekening van de gemeentefondsuitkeringen voor de jaren 1960 t/m 1963. Wat de jaren 1960 en 1961 betreft is het resultaat van deze circulaire moeilijk exact te bepalen omdat nog een aantal onbe kende factoren een rol spelen. Voor het beleid voor de toekomst zijn de resultaten van deze afgesloten dienstjaren minder interessant. De resulta ten voor 1962 en 1963 z4P in dit verband erg belangrijk. Wat het jaar 1962 betreft blijven de eigen ramingen van de uitkeringen uit het gemeentefonds 588.000,- uitgaan boven de laatst bekende richtlijnen van de minister. Zoals wij in de nota van aanbieding (pag. 13) al mededeel den zijn de kapitaalslasten in de begroting 1962, door stagnatie in de uit- ligt ter visie in de raadzaal

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1962 | | pagina 884