-6-
De vraag of het geen aanbeveling verdient de hondenbelasting, het vergunnings
recht en het verlofsrecht te verhogen moeten wij ontkennend beantwoorden. Wat
het verlofsrecht betreft is de tariefstelling bepaald in de drankwet, zodat
verhoging zelfs niet mogelijk is. Wat de hondenbelasting en het vergunnings
recht betreft is de tariefstelling een taak voor de gemeenten. De thans
geldende tarieven van het vergunningsrecht zijn in vergelijking tot de ta
rieven in andere gemeenten zeker niet te laag.
Wat de hondenbelasting betreft is nog te vermelden een typisch belasting
technisch aspect. Indien het tarief in belangrijke mate wordt verhoogd, geeft
dit voor een bepaalde groep direct aanleiding tot belasting-ontdui^king, het
geen leidt tot een noodzakelijke verzwaring van de controle terwijl een ge
lijkblijvende of zelfs een lagere opbrengst in de eerste jaren niet denk
beeldig is.
Overigens is de opbrengst van deze heffingen betrekkelijk gering, zodat een
eventuele verhoging weinig mogelijkheden zou bieden.
De beslissing om een deel van de geraamde vacatures in de werklieden-bezet
ting van het gemeentelijk vervoerbedrijf in het kader van het sluitend ma
ken van de begrotingsopzet voor 1963 van de begroting af te voeren is geba
seerd op de praktische ervaring van enkele jaren dat de geraamde vacatures
in deze sector toch niet volledig vervuld kunnen worden.
Gegeven de krappe arbeidsmarkt op dit moment en het vooruitzicht dat hierin
op korte termijn geen verandering is te verwachten achten wij het niet ver
antwoord nodeloos dekkingsmiddelen vast te leggen.
In het algemeen zouden wij echter als gedragsregel willen handhaven, dat
reëel aanwezige vacatures in de begroting geraamd moeten worden, zowel om
de mogelijkheid open te houden later in die vacatures te kunnen voorzien,
alsmede om de gewenste armslag te hebben de noodzakelijk te verrichten werk
zaamheden eventueel op andere wijze te doen verrichten (bv. door uitbesteding,
of in overwerk)
Wij zijn ons ervan bewust, dat de mogelijkheden voor het opvoeren van de eigen
inkomsten voor de toekomst beperkt zijn in vergelijking tot de duidelijk te
voorziene en praktisch onvermijdelijke lastenverzwaring in de komende jaren.
Wij hebben echter de stellige verwachting dat ook de regering de ogen niet
zal kunnen sluiten voor de reële behoeften en de feitelijke ontwikkeling
van het uitgavenpatroon van de gemeenten. Anderzijds zien wij de verplich
ting voor de gemeenten in de huidige situatie de eigen inkomstenbronnen zo
goed mogelijk te benutten.
De stelling dat in de komende jaren moeilijk kan worden afgeweken van de
ingeslagen weg van de sluitende begrotingen kunnen wij niet onderschrijven.
Voor 1963 achten wij het in het belang van de gemeente om mede door eigen
inspanning te komen tot een sluitende begrotings-opzet. Dit impliceert
niet, dat - op grond van een gewijzigde situatie - in volgende jaren geen
ander standpunt kan worden ingenomen.
Zoals in de nota van aanbieding reeds is gesteld zijn wij bij de overweging
van de te treffen maatregelen tot het sluitend maken van de begroting ervan
uitgegaan, dat het bestaande voorzieningspeil moet worden gehandhaafd. Voor
zover in het kader van deze maatregelen sprake is van verlaging van uitga
ven is daarbij gesteld, dat dit niet zou leiden tot een belangrijke verla
ging van het voorzieningspeil.