volgno, 45 der agenda
-4-
de politieke functionarissen op haar eigen merites moet worden bezien. Dit
heeft vooreerst tot gevolg, dat de pensioenen uit hoofde van een wethou
derschap primair afhankelijk blijven van de laatstgenoten wethouderswedde,
maar - nadat zij eenmaal zijn toegekend - mede de invloed van die algemene
bezoldigingsmaatregelen ondergaan
Maar hieruit vloeit ook voort, dat bij de realisatie van de aanpassing van
de wethouderspensioenen aan algemene wijzigingen in de bezoldiging van het
overheidspersoneel mede rekening moet worden gehouden met de tijdstippen,
waarop een wijziging in de wedde van de wethouders (bij besluit van gedepu
teerde staten) in werking treedt, omdat in de praktijk de wijzigingen van de
wedden van wethouders veelal op andere tijdstippen ingaan dan die van het
overheidspersoneel
Het tweede ontwerp-besluit regelt de aanpassing van reeds toegekende of
nog toe te kennen pensioenen, welke worden afgeleid van een wedde van vóór
1963aan het bezoldigingspeil van het overheidspersoneel van 1 januari
van dat jaar.
In de tweede afdeling (waaraan de afzonderlijke benaming aanpassingsregeling
pensioenen is gegeven) van de pensxoenmaatregelen 1963 is deze materie gere
geld; voor wat betreft de politieke pensioenen in het derde hoofdstuk. (Pen
sioenmaatregelen 1963 blz. 715 en 716).
In artikel 15 (blz. 716) is daarbij bepaald, dat deze aanpassing van wethou
derspensioenen kan geschieden overeenkomstig de voorschriften van dat hoofd
stuk, welke rechtstreeks betrekking hebben op de pensioenen van ministers,
staatssecretarissen en leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal.
De grondslag van deze regeling heeft de wet gelegd in een herleiding van de
vroegere wedde tot een actuele berekeningsgrondslag, waarvan het aangepaste
pensioen kan worden afgeleid.
In verband hiermede kan het volgende worden opgemerkt.
Gelijktijdig met de invoering van de algemene ouderdomswet vond er per 1 janu
ari 1957 een algemene optrek plaats van de oude pensioenen, middels de alge
mene toeslagwet voor gepensioneerden 1956. Deze optrek van oude pensioenen
was gebaseerd op landelijke, algemene stijgingen van de bezoldiging van het
overheidspersoneel
In afwijking van dit toelagesysteem voor de pensioenen van het burgerlijk
pensioenfonds, werd bij de regeling van een algemene toeslag op de oude wet
houderspensioenen per 1 januari 1957 (krachtens de algemene toeslagwet voor
gepensioneerde ministers, staatssecretarissen en kamerleden 1957) uitgegaan
van een aanpassing van de oude pensioenen aan een pensioen, dat zou zijn af
geleid van de wethouderswedde op die datum in de betrokken gemeente.
Als regel was de uitkomst van de wethouder van deze twee toeslagwetten ongeveer
aan elkander gelijk; in sterk gegroeide gemeenten bracht echter de specifieke
regeling voor de wethouderspensioenen een bijzondere verhoging met zich mede.
Dit resultaat van de toen bewust gewilde regeling behoeft thans niet ongedaan
te worden gemaakt; te meer niet nu in de pensioenmaatregelen 1963 de gevolgen
van de eveneens van de algemene regeling afwijkende toeslagregeling voor de
vddr 1957 gepensioneerde militaire ambtenaren gehandhaafd zijn gebleven.
De verdere aanpassing van de vddr 1 januari 1 957 toegekende pensioenen en
de aanpassing van pensioenen, welke na 1 januari 1957 zijn toegekend, dienen
echter thans te worden gebaseerd op de algemene wijzigingen in de bezoldiging
van het overheidspersoneel.
Ter toelichting op de in artikel 1 voorgestelde regeling wordt nog het vol
gende opgemerkt.