gemeente Breda
"bij volgno. 45 der agenda
Aanpassingsregeling wethouderspensioenen 1963-
De raad van de gemeente Breda;
gelet op het bepaalde in artikel 15 van de tweede afdeling van de pensioen-
maatregelen 1963;
gezien het voorstel van de burgemeester van 28 november 1963, no.P/19548
besluit:
Artikel 1
1Deze regeling verstaat onder:
a. pensioen: een pensioen, dat is of geacht wordt te zijn toegekend krach
tens de uitkerings- en pensioenverordening wethouders 1957;
b. wedde, onderscheidenlijk wedde per 1 januari 1957: het bedrag, dat voor
berekening van een pensioen in aanmerking is genomen of indien het
pensioen van een ander pensioen is afgeleid - dat voor de berekening
van laatstbedoeld pensioen in aanmerking is genomen, onderscheidenlijk
het bedrag, dat voor een op 1 januari 1957 eindigend wethouderschap
voor die berekening in aanmerking zou zijn genomen.
2. Ten aanzien van een pensioen uit hoofde van een wethouderschap, dat voor
1 januari 1957 is beëindigd, wordt de wedde herleid tot een berekenings
grondslag, welke wordt verkregen door de vermenigvuldiging van die wedde
met het produkt van enerzijds de wedde per 1 januari 1957, gedeeld, door
die wedde, en anderzijds het getal 1,3213.
3. Ten aanzien van een pensioen uit hoofde van een wethouderschap, dat op of
na 1 januari 1957 is beëindigd, wordt de wedde herleid tot een berekenings
grondslag, welke wordt verkregen door de vermenigvuldiging van de wedde
- afhankelijk van het tijdstip, waarop het wethouderschap is beëindigd -
van 1 januari 1957 tot en met 1 september 1958: met het getal 1,3213
'van 2 september 1958 tot en met 31 december 1960: 1,2097
van 1 januari 1961 tot en met 31 december 19611,1274.
4. Indien herberekening van het pensioen naar de berekeningsgrondslag, die
na toepassing van het tweede, onderscheidenlijk het derde lid is ver
kregen, tot een ander bedrag leidt, wordt het pensioen op dat andere be
drag vastgesteld.
Artikel 2
Een pensioen, dat is of wordt toegekend aan een gewezen wethouder en dat is
berekend met inachtneming van de bepalingen omtrent dat pensioen, zoals
deze op 31 augustus 1956 golden, overschrijdt na toepassing van het vorig
artikel niet het bedrag, dat wordt verkregen uit de vermenigvuldiging van
de som van het pensioen en algemene toeslag, waarop naar de op 1 januari
1957 bestaande bepalingen maximaal aanspraak kon bestaan, met het getal
1,3213.