VBlvBSTUhD DXSvJLaaR -2- volgno. 4 der agenda lijst slechts vermeld de kelders en kelderkeuken van het pand Catharinastraat no. 20. Alleen afbraak van deze onderdelen zou dus kunnen worden verhinderd. Vorenstaande argumenten vóór integrale handhaving van het onteigeningsplan hebben wij bij schrijven van 24 augustus 1962 onder de aandacht van de minister van volkshuisvesting en bouwnijverheid gebracht, opdat deze zouden kunnen bij- O dragen tot het uitbrengen van een gunstig advies aan de Kroon inzake dit plan. De minister is evenwel bij het eerdergenoemd afwijzend standpunt gebleven blijkens zijn door tussenkomst van gedeputeerde staten van Noord-Brabant ont vangen brief. Behalve de eerdervermelde redenen (vermelding van Catharinastraat 20 op de voorlopige monumentenlijst en voorbereiding van een nieuwe monumentenlijst) waarom hem bevordering van de goedkeuring van het onteigeningsplan "Catharina straat e.o." minder juist voorkomt, haalt de minister nog de omstandigheid aan dat wordt overvragen om een deel van de Catharinastraat aan te wijzen als be schermd stadsgezicht in de zin van artikel 20 van de monumentenwet. Tenslotte schrijft hij "Het was mij bovendien als gevolg van vorenbedoeld onderzoek niet mogelijk een ontwerp-besluit, strekkende tot het onthouden van goedkeuring aan voormeld onteigeningsbesluit tijdig ter bekrachtiging aan Hare Majesteit de Koningin voor te dragen". Het gevolg is nu dat het door Uw raad vastgestelde onteigeningsplan buiten wer king is gesteld omdat binnen de fatale termijn door de onteigeningswet bepaald, geen beslissing van de Kroon is gevraagd noch verkregen. De minister hebben wij medegedeeld het te betreuren dat de behandeling van het onteigeningsplan op departementaal niveau is gebleven en niet haar normale eind- 5 punt heeft gevonden in een met redenen omkleed besluit van de Kroon als is voor geschreven in artikel 86 der onteigeningswet. Voorts hebben wij onze verwondering er over uitgesproken, dat, nu het binnenstads plan dat in hoogste instantie is geaccepteerd, waarbij alle in aanmerking komen de belangen, waaronder het oudheidkundige, tegen elkaar zijn afgewogen, op zich vrij onbetekende monumenten als de niet vanaf de straat zichtbare kelders en kelderkeuken van het pand Catharinastraat 20 kennelijk als hefboom hebben gediend om goedkeuring van het onteigeningsplan te voorkomen, hetgeen de indruk geeft dat het monumentenbelang bij voorbaat en met negatie althans onvoldoende weging van de andere aspecten voorop is gesteld. Wij hebben voorts naar voren gebracht de vraag of de door de minister aangekondigde procedures ingevolge de artikelen 8 en 20 van de monumentenwet (aanwijzing monumenten en beschermd stadsgezicht) wel in het geding mogen worden gebracht, aangezien aan het voornemen hiertoe nog geen uitdrukking is gegeven op de in die artikelen omschreven wijze en het dus voor de gemeente nog niet mogelijk is haar rechten ingevolge deze wet (bezwaar maken tegen de ontwerp-monumentenlijst en beroep instellen tegen haar vaststelling resp. tegen de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht) te hanteren, terwijl de aanvang van deze procedures nog wel een aantal jaren op zich kan la ten wachten. Wij hebuen de minister dan ook medegedeeld dat wij besloten hebben op korte termijn aan Uw raad voor te stellen opnieuw de procedure tot vaststel ling van hetzelfde onteigeningsplan in te zetten. De mogelijkheid hiertoe is aanwezig juist omdat de vorige procedure niet met een Koninklijk Besluit is geëindigd. Uit bestuurlijk oogpunt achten wij dit in de gegeven omstandigheden voor de gemeente de enige juiste houding. Van een gesprek vooraf met het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen (rijksdienst voor de monumentenzorg) om te trachten de van die zijde opgeworpen belemmeringen weg te nemen kan op dit moment geen resultaat worden vervracht. Nu het departementaal onder zoek ten aanzien van het voorliggende plan is geëindigd, kan er wel op worden gerekend dat de procedure zal worden afgesloten met een Koninklijke beslissing op het onteigeningsplan, hetgeen voor de gemeente meer bevredigend is en een duidelijke uitspraak geeft in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1963 | | pagina 143