volgno. 29 der agenda -2- artikol 1, lid 2, sub 2 der bioscoopwet (20^) zou moeten worden verlaagd en gelijk gesteld met het tarief voor culturele voorstellingen (iC^o) kunnen wij niet instemmen. De in het tweede lid van artikel 1 onder 2 der bisocoopwet genoemde films betreffen uitsluitend wetenschap, nijverheid, laAdbouw en handel. Voor het vertonen van deze films wordt - a en de hand van de door de exploitant over gelegde film-keuringsltaart afgegeven door de centrale commissie voor de filmkeuring - een lager belastingtarief (2Cf/o) in rekening ge bracht. In de loop der jaren is ons echter gebleken, dat de praktijk langzamerhand zo gegroeid is, dat de op grond van eerder genoemd artikel afgegeven keu ringscertificaten veelvuldig betrekking hebben op ontspanningsfilms. Hier uit blijkt, dat voornoemde commissie het betreffende wetsartikel gebruikt om haar gevoelens kenbaar te maken omtrent de culturele waarde welke zij aan een speelfilm hecht. Vanwege deze handelwijze wordt door ons koppeling van belastingfaciliteiten aan het keuringscertificaat afgewezen, omdat het begrip "cultureel" een subjectic. begrip is, waarover men van mening kan verschillen. Zolang er verschil van mening kan bestaat of een bepaalde film voor brede lagen van het bioscoopbezoekend publiek van culturele waarde is of uit een oogpunt van opvoeding en voorlichting van waarde zal zijn, zijn wij van mening dat differentiatie in het belastingtarief op grond van het keurings certificaat een onzuiver element in de toepassing van de belastingheffing zou bestendigen. Dit wordt ondervangen door een uniforme heffing voor alle bioscoopvoorstellingen. Ten aanzien van de financiële gevolgen bij het invoeren van een uniform tarief van 2(f/o delen wij U mede, dat uit deze belastingverlaging voor het heffingsjaar 1964 een derving aan inkomsten zal resulteren van 20.000,- 25.000,-. Overigens wordt door adressanten nog verzocht de vertoning van Nederlandse films te stimuleren door afschaffing van de belasting voor deze categorie films, dan wel door vaststelling van een speciaal lagere heffing. Aangezien het eventueel steunen van de Nederlandse filmproduktie geen taak van de gemeenten doch onmiskenbaar een landsaangelegenheid is, wordt geen aanleiding gevonden aan dit verzoek tegemoet te komen. Op grond van voorgaande overwegingen hebben wij de eer U voor te stellen te besluiten tot invoering van een uniform tarief voor bioscoopvoorstel lingen van 20fc met ingang van 1 januari 1964. Een ontwerp-wijzigingsverordening gaat ter vaststelling hierbij. Een eventueel afwijkend advies van de uit Uw raad gevormde afdeling voor de financiën zal U nog nader worden medegedeeld. Burgemeester en wethouders van Breda, R.Geuljans burgemeester Van Woensel secretaris

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1963 | | pagina 654