-3-
Vanuit dit oogpunt en mede in aanmerking nemend de zuiver plaatselijke situ
atie is het onzes inziens verantwoord bij het gemeentelijk bedrijf de ver
zorging en betaling van de openbare verlichting te zien als een neventaak
van het bedrijf.
Zelfs bij een geconcessioneerd bedrijf kunnen wij ons een dergelijke figuur
voorstellen, indien door voorwaarden o.d. de kwaliteit van de openbare ver
lichting voldoende is verzekerd.
Een soortgelijk grensgeval kan geconstateerd worden bij de aanleg van het
waterleidingnet, waarbij het voorkomt, dat uitsluitend uit een oogpunt van
brandveiligheidsvoorzieningen leidingen met een grotere capaciteit dan voor
de normale waterlevering nodig is worden aangelegd zonder nadere verrekening.
Hetzelfde geldt (zowel bij het gemeentelijk bedrijf als bij de N.V. Noord-
West-Brabantse )met betrekking tot de aanleg van brandkranen (voor zover niet
ten laste van het grondbedrijf komende) en het verbruik van leidingwater als
bluswater door de brandweer.
Indien de neventaak van het bedrijf wordt aangenomen, is de vraag over de
juiste kostprijsbepaling niet in het geding en heeft het geen zin de doorbe
rekening van de algemene beheerskosten - welke een bestanddeel vormen van de
kostprijs - in dit verband aan te halen.
Tot het jaar 1957 droeg de verrekening van de kosten van de straatverlichting
een tweeslachtig karakter. Met ingang van 1957 is een besluit genomen waardoor
de tweeslachtigheid bij de verantwoording van de kosten van de straatverlich
ting werd opgeheven, waarbij de keus (geen verrekening of volledige verrekening)
in overwegende mate bepaald werd door de toen geldende algemene financiële
situatie (periode van subjectieve correctie). Het zou - vanuit gemeentelijk
oogpunt gezien - van een gebrek aan inzicht hebben getuigd indien op dat mo
ment de thans voorgestelde maatregel zou zijn getroffen. De volledige wijziging
van het algemeen financieel klimaat achten wij voldoende aanleiding, om een
destijds - onder die omstandigheden als juist te kwalificeren - genomen beslissing
te herzien.
Wij achten het niet juist om te spreken van een "bij voorbaat nog niet gemaakte
winst te stellen en fixeren op 2,50 per inwoner". Het samenstellen van een
begroting voor een periode welke eerst geruime tijd later ligt betekent op tal
van punten uitgaan van veronderstellingen en prognoses welke worden verwerkt
in interne richtlijnen. De voorlopige juistheid van deze veronderstellingen
en prognoses blijkt eerst nadat de verschillende deelbegrotingen zijn samen
gesteld en samengevoegd tot de algemene begroting. Ook dan blijkt nog in veel
gevallen, dat de realiteit in meerdere of mindere mate afwijkt van de toch
met nauwkeurigheid opgestelde begroting.
In deze geest menen wij, dat de eis van een winstuitkering van 2,50 per in
woner (voorheen 7,50) moet worden gezien. Uit de thans voorliggende begro
ting blijkt, dat de als prognose aangenomen winstuitkering kan worden gerea
liseerd.
De rekening zal straks aantonen of de raming werkelijk wordt geëffectueerd.
Daarnaast zouden wij de interne richtlijnen voor de hoogte van de winstuit
kering niet gaarne missen, omdat hierin toch ook een stimulans is gelegen
voor een efficiënte bedrijfsvoering. Dit argument speelt in onze gedachten
ook mede bij de getroffen maatregel, omdat in de nieuwe situatie de in
stantie, welke de openbare verlichting verzorgt, ook direct de daaruit voort
vloeiende lasten in het budget moet opvangen.