-7-
worden toegevoegd, dat praktisch tegen iedere maatstaf bedenkingen kunnen
worden ingebracht. Voorshands lijkt het niet mogelijk de mate en intensiteit
van het gebruik van een riool exact te bepalen. Tegen wijziging van de (ge
makkelijk hanteerbare) maatstaf "belastbare opbrengst gebouwd" pleiten even
eens de bezwaren van de omvangrijke werkzaamheden en de korte termijn, waar
voor zij naar verwachting geldend zullen zijn.
Verfijningen in het kader van de Financiële Verhoudingswet 1960
In de nota van aanbieding hebben wij een drietal verfijningsmaatregelen ge
noemd, welke - voor zover ons bekend - het uitvoeringsstadium naderen. Daar
bij is gesteld, dat deze verfijningsbesluiten voor Breda weinig betekenis
zullen hebben. Ofschoon dit niet voldoende tot uitdrukking komt in de tekst
van de nota van aanbieding moet deze uitspraak in relatie worden gebracht met
de zin: "Wij zullen er echter naar streven deze nog van waarde voor Breda te
doen worden"
Wat betreft de verfijningsmaatregel voor de vestigingsgemeenten van een in
stelling voor wetenschappelijk onderwijs hebben wij de aandacht van de be
treffende instanties gevestigd op Breda als vestigingsgemeente van de
Koninklijke Militaire Academie als instituut voor wetenschappelijk onderwijs.
De hierop ontvangen reactie van de minister van binnenlandse zaken was nega
tief. Bij nadere informatie is gebleken, dat deze verfijningsmaatregel ge
richt zal worden op die gemeenten, waar een instituut is gevestigd, als be
doeld in de "wet op het wetenschappelijk onderwijs". Omdat het onderwijs op
de K.M.A. niet is gebaseerd op deze wet gaf dit aanleiding tot de aangehaal
de negatieve uitspraak.
Inmiddels is een nieuw element in deze zaak gekomen door de indiening van
het wetsontwerp voor een "wet op het wetenschappelijk onderwijs voor de
krijgsmacht". De terminologie van dit wetsontwerp heeft ons aanleiding
gegeven opnieuw in contact te treden met de betreffende instanties. Wij spre
ken de hoop uit, dat de regeling van het statuut van de K.M.A. in een andere
wet dan de wet op het wetenschappelijk onderwijs niet de formele grondslag
zal worden voor de afwijzing van de aanspraken van Breda op deze verfijnings
maatregel.
Het belang van en de financiële medewerking in de hoogspoorplannen werd be
pleit:
op 29 augustus 1961 in een brief aan de minister van binnenlandse zaken;
op 25 oktober 1961 in een bespreking met de heren W.A.Wap (directeur van
financiën binnenlands bestuur en lid van de commissie van beraad over even
tuele mogelijkheden van subsidiëring van spoorwegplannen) en Tuinstra van
het departement van binnenlandse zaken;
op 8 december 1961 in een bespreking met de heer F.v.d.Eerenbeemt, lid van
gedeputeerde staten van Woord-Brabant en lid van de raad voor de gemeente-
financiën;
op 7 november 1 962 in een onderhoud met de minister van binnenlandse zaken;
op 22 februari 1963 in een brief aan de minister van binnenlandse zaken;
op 20 juni 1963 in een gesprek met de heer W.A.Wap van binnenlandse zaken;
op 22 augustus 1963 met de heer K.de Jong, hoofd van de afdeling financiën
publiekrechtelijke lichamen van het ministerie van financiën;
op 5 september 1963 in brieven aan de ministers van binnenlandse zaken en
van financiën.
Onze pogingen hebben tot heden nog niet tot het gewenste resultaat geleid.
Wij stellen ons voor de onderhavige problematiek binnenkort opnieuw met
gedeputeerde staten van Woord-Brabant te bespreken, waarna wij zullen trach
ten deze zaak op het hoogste rijksniveau te behandelen.