-3-
Wanneer men zich al kan verenigen met de onder A, B en C aangegeven maat
regelen, moet toch ernstig bezwaar gemaakt worden tegen de forse nieuwe
last van 100,000,- die de Bredase ondernemingen wordt opgelegd en dat
nog wel op een moment waarop als gevolg van de aanstaande drastische ver
hoging der lonen de ondernemingen reeds zoveel nieuwe lasten op zich moeten
gaan nemen. Kunnen de begrote uitgaven niet met 100.000,- worden beperkt
c.q. kan dit bedrag niet ook uit de reserve van de winsten van het woning
bedrijf worden geput? Voor 1963 was die begroot op 91.070,- en dit bedrag
wordt onverplicht gereserveerd.
Aansluitend hieraan rijzen nog de volgende vragen:
1. Hoe groot is ongeveer het aantal ondernemingen, dat thans een rioolrecht
van 3 cent per m3 water, dat naar de riolen wordt afgevoerd betaalt?
2. Hoe groot is het hoogste, hoe groot het laagste bedrag dat aldus gevorderd
wordt van de industrie?
3. Waarom wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de ondernemingen die
de riolen vervuilen en de ondernemingen, die slechts niet vervuild koel
water afvoeren?
4. Zal dit rioolrecht op de duur niet geheel of gedeeltelijk een fictie worden
als de ondernemingen er - door het rioolrecht hiertoe gedwongen - het niet
vervuilde water in een gesloten circuit houden en dus niet meer zullen
lozen?
Toen de raad onlangs werd verzocht de vermakelijkheidsbelasting op de bios
copen te verlagen werd als argument gebezigd, de moeilijke omstandigheden
waarin de bioscoopexploitanten zich bevinden. Is het nu eigenlijk wel ver
antwoord om deze groep zakenlieden tegemoet te komen met deze verlaging ter
grootte van 20.000,- en tegelijkertijd op de industriële ondernemingen,
die een bijzonder moeilijke tijd tegemoet gaan, een nieuwe last te leggen
van 100.000,- (rioolrechten)? Was het moment om de vermakelijkheidsbelas
tingen te verminderen met 20.000,- wel juist gekozen aan de vooravond
van de indiening van een niet sluitende begroting?
De verhoging der rioolbelasting voor grootwaterverbruikers van 4 op 7 cent
per m3 is zeker te billijken.
Immers, bij de aanleg der riolen moet met deze verbruiken ernstig rekening
worden gehouden en aanmerkelijke hogere bedragen worden geïnvesteerd. Het
verschil van 20 cent per m3 vuilwater voor huisaansluiting tegenover 7 cent
per m3 vuilwater voor grootwaterverbruikers is nog zeer belangrijk. Is het
niet mogelijk deze rechten voor alle groepen gelijk te stellen, waardoor de
20 cent per m3 vuilwater voor de huisaansluiting zou kunnen worden verlaagd.
Straat- en rioolbelasting wordt ingevolge de desbetreffende verordening ge
heven van hen, die krachtens recht van bezit of enig ander zakelijk recht
op 1 januari van het belastingjaar het genot hebben van gebouwde eigendommen.
Zij bedraagt 21/» van de belastbare opbrengst. Deze heffing slaat dus in het
algemeen op woonhuizen. Voor belastingplichtigen, welke meer dan 1000 m3
afvalwater per jaar hebben wordt een rioolbelasting geheven belast naar 3
cent (thans voorgesteld 7 cent) per m3 afvalwater per jaar. Deze heffing
slaat dus in het algemeen op bedrijven.
Ten aanzien van straat- en rioolbelasting voor woonhuizen rijst de vraag
of eindelijk niet gebroken moet worden met dit in wezen verkeerde uitgangs
punt van heffing.
Immers de vraag kan gesteld worden: wie zijn uiteindelijk de grote gebruikers
èn de vervuilers van de riolen, waardoor grote kosten voor de gemeente ont
staan. De beantwoording van deze vraag is niet moeilijk, omdat hier duidelijk
aanwijsbaar zijn de gebruikers van woonhuizen en niet de eigenaren. Het komt
daarom reëel voor de belasting te heffen van de vervuilers, dus de bewoners.