-23-
Het tot nu toe gevoerde beleid waarbij de beschikbaar komende woonruimte
volgens een bepaalde verdeelsleutel wordt toegewezen aan alle groepen van
ingeschrevenen vallende onder "woningnood" en "woningzoekend" beide, heeft
er in de praktijk toe geleid dat in alle groepen een rest is ontstaan waar
van de inschrijving reeds vanaf 1953, dus tien jaar geleden dateert.
De vraag kan nu gesteld worden of een dergelijk beleid wel geheel juist is.
Als we ons beperken tot de groep "woningnood." dan blijkt dat de overgrote
meerderheid van de oude inschrijvingen onder deze groep valt.
Jammer is dat de categorie "medische indicatie" niet is gesplitst over de
groepen "zeer urgent" en "urgent"hierdoor wordt het trekken van een
juiste conclusie bemoeilijkt.
Achter de koele cijfers schuilt veel menselijk leed.
Juist hierom zou het noodzakelijk zijn de moeilijkheden die er uiteraard
zijn nu eens uit de weg te ruimen en schoon schip te maken door de oude
inschrijvingen van de groepen "medisch" en "zeer urgent" op korte termijn
aan een passende woonruimte te helpen.
Zijn burgemeester en wethouders bereid hiertoe maatregelen te overwegen?
Het bejaardentehuis Ruitersbos nadert zijn voltooiing en zal voor een deel
der bejaarden in een grote behoefte voorzien. Jammer dat lang niet alle
voor dit tehuis ingeschrevenen geplaatst kunnen worden.
In meerdere steden werden in de plannen voor dit soort tehuizen ook be
jaardenflats opgenomen. Daarin worden gewoonlijk bejaarden geplaatst, die
nog wel zelfstandig kunnen wonen, maar toch de service van het grote cen
trum behoeven.
Kunnen burgemeester en wethouders onderzoeken of er mogelijkheden zijn om
ook bij het tehuis Ruitersbos enkele van dit soort flats te bouwen? Het
stuk grond, dat nog open ligt, leent er zich uitstekend voor.
In de nota van burgemeester en wethouders over het huisvestings- en woning
bouwbeleid van september 1960 wordt op pagina 6 gesteld: "Behoudens belem
merende factoren op financieel-economisch en stedebouwkundig gebied of op
het stuk van toewijzing van bouwvolume moet het mogelijk worden geacht ook
in de toekomst jaarlijks 900 of meer woningen te bouwen"Het is echter
niet mogelijk gebleken in de afgelopen drie jaar deze doelstelling te ver
wezenlijken (1960: 858; 1961: 788; 1962: 746). Door welke van genoemde
factoren is dit veroorzaakt? Zijn er daarnaast naar het oordeel van burge
meester en wethouders nog andere factoren werkzaam geweest?
Geeft kennisneming van de bouwnota van minister Bogaers het college van
burgemeester en wethouders wellicht aanleiding voor de verwachting dat het
streefgetal van 900 in de komende jaren wfel zal worden bereikt en is er
in dit verband geen aanleiding om na te gaan hoe groot het jaarlijks te
bouwen aantal woningen moet zijn, wil in 1970 de woningnood in de gemeente
Breda opgeheven zijn?
Kunnen burgemeester en wethouders mededelingen doen omtrent de voortgang
van het continu-bouwproject voor 1820 woningen in Hoge Kucht? Hebben burge
meester en wethouders reeds enig inzicht omtrent de vraag of mede als ge
volg van dit project in Breda onbenutte bouwcapaciteit zal ontstaan, met
het daaraan verbonden gevaar dat blijvend bouwcapaciteit zal wegvloeien?
Hoe werkt de 50^ regeling ten aanzien van woningen van particuliere beleg
gingsmaatschappijen, die tijdens de vorige begrotingsbehandeling is aange-