gemeente Breda
aan de raad der gemeente Breda.
volgno. 3 der agenda
Bijlagen 1963
no. 495
27 november 1963
AZ/20031
Voorstel van burgemeester en wethouders tot
wijziging van de algemene politieverordening
voor de gemeente Breda 1959.
Ofschoon de in 1959 algeheel herziene algemene politieverordening goed
blijkt te voldoen, laat het zich verstaan, dat een complex van regels
van een omvang en een verscheidenheid als een a.p.v. nu en dan wijziging
behoeft>bijvoorbeeld omdat
a. veranderingen in jurisprudentie dan wel in regels van een hogere wet
gever dan de gemeentelijke daartoe nopen;
b. zich situaties zijn gaan voordoen, die om ordening door de gemeente
lijke wetgever vragen;
c. bij de praktische hantering van bepalingen gebleken is, dat door een
enkele tekstwijziging van soms ondergeschikte betekenis die bepalingen
in administratief, politieel of justitieel opzicht gemakkelijker tot
het beoogde doel zullen leiden.
Tegen deze achtergrond heeft Uw raad al een enkele keer de a.p.v. gewij
zigd. Wij menen U voor wederom een voorstel te moeten doen tot het aan
brengen van enige veranderingen, doorhalingen of aanvullingen.
Om Uw raad een duidelijk inzicht in de aard van de wijzigingsvoorstellen
te verschaffen, hebben wij in de hierbijgevoegde bijlage naast de voor
gestelde nieuwe tekstgedeelten en de daarmee corresponderende vigerende
tekst vermeld.
Ter toelichting op de verschillende onderdelen van ons voorstel moge het
volgende dienen:
1Het is de gemeentelijke wetgever, anders dan de wetgever in formele zin,
»iet toegestaan rechtspersonen strafbaar te stellen (cfr. art. 47 jo
art. 91 van het wetboek van strafrecht). De gemeentelijke wetgever kan
echter bezwaarlijk dulden, dat een rechtspersoon straffeloos blijft
indien deze een handeling verricht welke, indien zij ware gepleegd door
een natuurlijk persoon, een overtreding van een plaatselijke verordening
zou hebben gevormd. Op basis van jurisprudentie, zoals die voorheen door
gezaghebbende auteurs werd geïnterpreteerd, heeft Uw raad in 1959 in
art. 7 a.p.v. een juridische constructie in het leven geroepen, waarbij
bij een handelen in strijd met de bepaling van de a.p.v. door een
rechtspersoon, de strafbepaling, met inachtname van art. 51 van het wet
boek van strafrecht, werd geacht te zijn gericht tot de bestuursleden
van de rechtspersoon.
Bij arrest van 30 januari 1962 heeft de Hoge Raad echter een soortge
lijke bepaling, voorkomende in de algemene politieverordening van Am
sterdam, onverbindend verklaard.