gemeente Breda
aan c!e raad der gemeente Breda.
Rubriek: maatschappelijke zorg
Eijlage nr. 511
7 oktober 1964
OSS/17844
Voorstel van burgemeester en wethouders tot op
heffing van de burgerlijke instelling voor maat
schappelijke zorg.
In ons voorstel betreffende de inwerkingtreding van de algemene bijstandswet
(bijlage 1964, no. 335) hebben wij aangekondigd nader terug te komen op de
positie van de burgerlijke instelling voor maatschappelijke zorg. Wij stelden
dit in het kader van de slotbepalingen van deze wet.
Toegepast op de burgerlijke instelling voor maatschappelijke zorg bepaalt de
algemene bijstandswet in artikel 86, dat de instelling haar bijstandverle-
nende taak staakt op het tijdstip van het in w erkingtreden van de algemene
bijstandswet, nader bepaald op 1 januari 1965. De bepaling (art. 87) dat de
na 1912 opgerichte instellingen zijn opgeheven is op de burgerlijke instel
ling voor maatschappelijke zorg, welke als instituut veel ouder is, niet
van toepassing.
Met het oog op de staking van de bijstandverlenende taak bepaalt genoemde
wet verder, dat binnen 2 jaar na het inwerkingtreden van deze wet Uw raad,
na overleg met het bestuur van de instelling, moet bepalen of een deel en
zo-ja welk deel van het vermogen der instelling in verband met de overgang
van de taak der bijstandverlening op de gemeente overgaat. Passen wij deze
bepaling, gelet op Uw besluit van 15 juli jl. tot het instellen van een col
lege voor de verlening van bijstand, toe op de burgerlijke instelling voor
maatschappelijke zorg, dan zal het resultaat moeten zijn, nu de vervulling
van haar taak volledig wordt overgenomen door het college voor de verlening
van bijstand, dat het gehele vermogen van de instelling naar de gemeente
dient over te gaan.
Bij het inwerkingtreden van de algemene bijstandswet vervalt de bijstand-
verlenende taak van de burgerlijke instelling voor maatschappelijke zorg en er
blijft geen andere taak ter behartiging door de instelling over. De in
stelling heeft derhalve geen reden van bestaan meer en wij moeten Uw raad
daarom voorstellen tot opheffing van de instelling te besluiten.
Het bestuur van de burgerlijke instelling heeft ons medegedeeld zich ge
heel met onze zienswijze te kunnen verenigen.
Omdat de algemene bijstandswet nog niet van kracht is, wordt de opheffing
nog geregeerd door de bepalingen van de armenwet (art. 18 e.v.). Niettemin
hebben wij hierboven enkele bepalingen van de algemene bijstandswet aan
de orde gesteld, enerzijds om U het inzicht te verschaffen, dat Uw raad
onder de werking van de algemene bijstandswet min of meer gehouden is
tot opheffing van de instelling en anderzijds omdat wij van oordeel zijn,
dat in de situatie die ontstaat na het van kracht worden van de algemene