bijlage nr. 511 -2- bijstandswet het argument ligt voor do stelling dat de armenverzorging de opheffing vordert, de voorwaarde die art. 18 der armenwet voor de op heffing stelt. Een andere voorwaarde die dit artikel stelt is, dat de bestemming van de bezittingen en inkomsten geregeld moet worden overeenkomstig hetgeen daar omtrent in de statuten of in de stichtingsbrief is bepaald of, bij gebreke van een bepaling daarin, in overeenstemming met het belang van de armen verzorging. Dit laatste is hier van toepassing omdat de statuten of stichtingsbrief niet meer achterhaald zijn kunnen worden. Naar ons oordeel behoeft het nauwelijks betoog, dat het in het belang van de armenverzorging is wanneer het vermogen van de burgerlijke instelling voor maatschappelijke zorg, welke revenuen steeds zijn aangewend voor het verle nen van financiële hulp, overgaat op de gemeente die de taak van de instel ling volledig overneemt. Uiteraard zullen bijzondere lasten die op dit vermogen rusten in acht moeten worden genomen. De samenstelling van het vermogen en verdere bijzonderheden daarover hebben wij op een bij dit voorstel behorende bijlage vermeld. Voor de overgang van het vermogen is het voorts gewenst dat Uw raad ons college machtigt datgene te doen wat nodig is voor de realisering van deze overgang. Als wij Uw raad thans voorstellen te besluiten tot opheffing van de burger lijke instelling vcor maatschappelijke zorg kunnen wij niet nalaten in het huidige bestuur tevens ook alle voorgaande besturen onze grote erkentelijk heid te betuigen voor de wijze waarop zij eeuwen lang de belangen van de armlastigen hebben behartigd. Deze erkentelijkheid zouden wij bovendien concreet vorm willen geven. ïïaar ons oordeel dient nl. voorkomen te worden, dat het bestaan hebben van een voor de stad zo belangrijk instituut als de burgerlijke instelling voor maatschappelijke zorg volkomen aan de vergetel heid wordt prijs gegeven. Van de geschiedenis van de instelling is niets vastgelegd en wij zouden Uw raad daarom het voorstel willen doen zich in beginsel akkoord te verklaren met een opdracht tot geschiedschrijving en de kosten daarvan te bestrijden met een deel van het vermogen van de instel ling dat aan de gemeente is toegevallen. Indien Uw raad zich hiermede kan verenigen zullen wij ons nader beraden over de juiste formulering van de opdracht en onderzoeken aan wie het beste de opdracht kan worden verstrekt. Daarna zullen wij Uw raad een definitief voorstel doen. Resumerend houdt dit voorstel in: a. te besluiten tot opheffing van de burgerlijke instelling voor maatschappe lijke zorg per 1 januari 1965; b. ons college te machtigen datgene te doen wat nodig is om de overgang van het vermogen van de burgerlijke instelling voor maatschappelijke zorg naar de gemeente te effectueren; c. in principe te besluiten tot het verstrekken van een opdracht voor het schrijven van de geschiedenis van meergenoemde instelling en de kosten daarvan te bestrijden met een deel van het aan de gemeente overgegane vermogen van de instelling. De op dit voorstel betrekking hebbende stukken zijn op de gebruikelijke wijze ter visie gelegd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1964 | | pagina 1222