recteur niet aanvaardbaar geacht wordt en stelt een wijzi ging van de redactie dienaangaande voor; het bestuur van de stichting deelt mede dat de voorstel len van 28 november 1963 als vervallen dienen te worden beschouwd omdat het vóór 1 januari 1964 generlei reactie heeft gehoord; het college van burgemeester en wethouders deelt het bestuur mede dat naar aanleiding van het schrijven van 28 november 1963 informaties zijn ingewonnen bij de commis saris van de Koningin en dat het noodzakelijk is thans de raad te informeren; 10 januari 1964:het bestuur van de stichting motiveert nader waarom het bestuur de voorstellen van 28 november 1963 per 1 januari 1964 als vervallen beschouwt. Motivering van het besluit: enige bestuurlijke en staatsrechtelijke aspecten In ons pre-advies van 7 november 1962 (bijlagen no. 503) hebben wij ge memoreerd dat wij eind 1960 de eerste besprekingen zijn begonnen met het toenmalig bestuur van de stichting om na te gaan in hoeverre de muziek school Breda nog beantwoordde aan de opvattingen en eisen, die heden ten dage worden gesteld. Uit die besprekingen meenden wij te mogen concluderen dat er gelijkgezindheid bestond en dat ook bij het bestuur de opvatting leefde dat structuurwijziging van de stichting wenselijk zou zijn. Met name heeft het bestuur zich akkoord verklaard met de oprichting van een gemeen telijke stichting. In de veronderstelling dat er principieel geen verschil van mening bestond over de toekomstige status, hebben wij dan ook concrete voorstellen aan het bestuur voorgelegd. Gesprekken, die op 5 juli en 2 augustus 1962, plaats vonden toonden echter aan dat de standpunten zo ver uiteenlagen dat deze niet tot elkaar te brengen waren. Na ampel overleg meenden wij Uw raad te moeten voorstellen de subsi diëring aan de stichting te beëindigen en over te gaan tot oprichting van een gemeentelijke muziekschool. Ons voorstel hebben toentertijd in hoofdzaak op praktische gronden gemotiveerd. Bij de pogingen om tot vernietiging van genoemd raadsbesluit te komen hebben het bestuur van de stichting en ook anderen zich mede gebaseerd op meer princi piële en juridische beginselen. Daarbij valt op de eerste plaats op dat de muziekschool voortdurend vergeleken wordt met vormen van onderwijs, die geregeld zijn in bijzondere wetten waar in de subsidiëring en tegelijkertijd de eisen van deugdelijkheid - aan de betreffende soort van onderwijs te stellen - worden geregeld. Noch in de grondwet noch in bijzondere wetten is het muziekonderwijs evenwel geregeld, evenmin bestaat er voor de gemeentelijke overheid een wettelijke verplichting tot subsidiëring van het muziekonderwijs. In beginsel zijn de gemeenten der halve, met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur, vrij of, hoe en in welke mate zij het muziekonderwijs in hun gemeente willen subsidiëren. Het r.k.centraal bureau voor onderwijs en opvoeding te 1s-Gravenhage heeft het desondanks nodig geoordeeld - overigens zonder enige raadpleging van ons college -, zich baserende op artikel 208 van de grondwet, de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen te verzoeken eveneens te willen bevorderen dat het besluit van 12 november 1962 betreffende de stichting Bredase mu ziek- en balletschool ter schorsing en vernietiging aan de Kroon wordt voor gedragen In ons antwoord aan gedeputeerde staten van 23 maart 1963 hebben wij de op vattingen van het r.k.centraal bureau bestreden (ligt ter visie) en onze zienswijze uiteengezet. 3 januari 1964: 8 januari 1964:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1964 | | pagina 180