-4-
Een tweede beginsel, waarop telkens de aandacht wordt gevestigd, is het
subsidiariteitsbeginsel
In Quadragesimo Anno wordt dit beginsel als volgt omschreven:
"Evenals datgene, wat de individuen op eigen initiatief en door eigen energie
kunnen tot stand brengen, hun niet ontnomen en niet in handen ener gemeen
schap mag gesteld worden, zo is het ook een onrechtvaardigheid en tevens een
ernstig nadeel, ja een verstoring van de goede orde, datgene, wat door kleine
lichamen van ondergeschikte rang kan verricht en verschaft worden, over te
dragen op grotere van hogere orde, want iedere sociale werkdadigheid moet
uiteraard de ledematen van het sociale lichaam steunen, maar mag nooit met
vernietiging hunner individualiteit hen doen opgaan in het geheel".
Dit beginsel betekent echter niet dat onverkort en onder alle omstandighe
den structuren gehandhaafd moeten worden, waarin de overheid bij subsidiëring nu
en straks geen andere taak zou hebben dan een financiële - boekhoudkundige -
controle en de faits en gestes van besturen buiten beschouwing moeten blijven.
In dit verband is het wellicht goed te wijzen op een studie van Prof. Dr.
M.G.Plattel O.P. in het maandschrift Economie (no. l/2 okt./nov. 1962) over
"De progressieve inslag van het subsidiariteitsbeginsel". Uit dit artikel
zij nog de volgende passage geciteerd:
"Door de functie van de staat op de tweede plaats te stellen en het be
ginsel te huldigen van particulier initiatief waar mogelijk, overheids
invloed slechts waar noodzakelijk, heeft de subsidiariteits-idee dikwijls
een conservatieve context gekregen. Men vergat, dat juist de staat
dikwijls de aangewezen instantie is om nieuwe historische ontwikkelingen
tegen een verkeerde behoudzucht van groepen en individuen tot doorbraak
te laten komen. Met een verkeerd beroep op de zelfwerkzaamheid van de
individuen werden bijvoorbeeld allerlei sociale verzekeringen zoals
de ouderdomspensioen aanvankelijk tegengehouden. Een bepaalde vorm van
zelfwerkzaamheid der personen werd ook hier weer eenzinnig verabsolu
teerd".
Deze opmerkingen toegepast op de onderhavige kwestie, kunnen een ongenuan
ceerd beroep het subsidiariteitsbeginsel ontzenuwen. Geenszins willen wij,
zoals nogal eens verondersteld wordt, het beginsel der subsidiariteit gering
schatten, doch dit kan niet betekenen dat in het praktisch beleid, met name
op het subsidievlak, geen wijzigingen zouden mogen worden gebracht indien de
maatschappelijke ontwikkeling of andere omstandigheden dit wenselijk maken.
Wij citeren uit Welvaart, Welzijn en Geluk, deel II, pag. 185:
"Bij de maatschappelijke opbouw zal het proces van sociale veranderingen
mede een richtsnoer zijn. Het is een van de moeilijkste opgaven, waar
voor onze generatie zich gesteld ziet. Participatie van de bevolking
is niet synoniem aan inschakeling van de organisaties in het maatschap
pelijk leven. Nederland is het land, waar de organisaties, waar het
particulier initiatief zich het sterkst heeft ontwikkeld van alle landen
ter wereld, Bezorgd moeten wij ons echter afvragen, of de -inschrijvings
vorm van veel particulier initiatief in ons land met zijn organisatie-
dwang, met het aangeven van patronen en werk-indelingen van boven af,
in elk opzicht wel als een uitdrukking van actieve participatie van de
bevolking kan worden beschouwd.
Gezamenlijke bezinning hierop is dringend geboden".
Het bestuur van de stichting betoogt in zijn adres aan de Kroon dat er in
een geval als het onderhavige recht op subsidie bestaat en dat het intrek
ken van subsidie als een onrechtmatige daad moet worden beschouwd tenzij de
subsidie-ontvanger de overheid hiertoe een dringende reden heeft gegeven.
Het bestuur haald diverse citaten aan uit het verslag van de algemene ver
gadering van de vereniging voor administratief recht (29 september 1961