aanvu/lt, hier niet meer van deze tijd is en doet denken aan achttiende eeuwse regenè'tijl. Wil het muziekonderwijs objectief gezien op peil zijn en op peil blijven, dan vraagt dit een hedendaagse structuur. Een adequate structuur in de hedendaagse samenleving vraagt openheid. Vanzelf dringt zich hierbij een vergelijking op met de recente ontwikkeling rond de schouwburg, waarbij het bestuur van de vereniging "Concordia" begrip heeft getoont/ voor de eisen, die de samenleving van vandaag vraagt. Hierdoor kon in volledige harmonie over eenstemming worden bereikt, waardoor een nieuw beleid mogelijk wordt. Interimneriode Nadat-Uw raad op 12 november 1962 het besluit had genomen de subsidiëring aan de stichting te beëindigen en dit besluit in de vergadering van 12 decern- ber 1962 had bekrachtigd, hebben wij bij het bestuur een vasthoudendheid en een conservatisme moeten constateren, die het praktisch onmogelijk maakten nog aan een vergelijk te denken. Ook de discussies in Uw raad, waaruit duide lijk bleek dat het bestaande coöptatiestelsel als verouderd moet gezien wor den, vermochten niet enige begrip bij het bestuur te wekken. Het bestuur trachtte zijnerzijds door middel van dikwijls gekleurde voorstelling van zaken zijn standpunt te verdedigen. Inmiddels liet de zaak.ook de interne ver houdingen op de muziekschool niet onberoerd. Ook hier dient gesproken te wor den van een eenzijdige voorlichting van de zijde van het bestuur met name op het stuk van pensioenvoorzieningen, die in de nieuwe constellatie verkregen zouden kunnen worden. Op 3 december 1962 meende het bestuur te moeten over gaan tot ontslag en onmiddellijke schorsing van de toenmalige directeur zonder vooroverleg met onze college en enige weken nadat Uw raad het besluit had genomen tot oprichting van een gemeentelijke muziekschool en beëindiging van de subsidiëring aan de stichting, waarbij principiële bereidheid tot overname van het personeel uitdrukkelijk door Uw raad werd uitgesproken. In deze kwestie werd het bestuur tot. drie maal toe gedesavoueerd blijkens het - vonnis van de president van de arrondissementsrechtbank te Breda, het ar rest van het gerechtshof te s-Hertogenbosch en het vonnis van de kanton rechter te Breda, waaruit wij onderstaand enkele overwegingen citeren: Overvragendes dat dit alles in aanmerking nemende omtrent het ontslag en de gronden daarvoor de aan eiser, eveneens zonder eiser vooraf te horen, opgelegde schorsing naar ons voorlopig oordeel beschouwd moet worden als een maatregel waartoe een goed bestuur na zorgvuldige afweging van alle in aanmerking komende belangen in redelijkheid niet zou zijn gekomen en waardoor eiser rechtstreeks wordt geraakt in zijn eer en maatschappe lijk aanzien en welke hem uit dien hoofde nadeel toebrengt". (vonnis president arrondissementsrechtbank Breda dd. 18 december 1962); "Overvragende, dat het bestaan van een ernstig conflict echter niet onder alle omstandigheden een redelijke grond voor een schorsing is en dit in het onderhavige geval naar het voorlopig oordeel van het Hof niet is, nu uit de bovengenoemde feiten kan worden afgeleid niet alleen, dat het ontstaan van dit conflict, maar ook, dat het voortbestaan van dit con flict in hoge mate, te wijten is aan de handelwijze en de houding van de appelante" (arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch dd. 14 februari 1963); "Overwegende, dat wij op grond van het hiervoor overwogene niet alleen van oordeel zijn, dat er in casu voor gedaagde geen dringende reden was om eiser te ontslaan, doch ook, dat het gegeven ontslag behoort te wor den aangemerkt als schromelijk onbillijk, zijnde toch dat ontslag, alle omstandigheden objectief in aanmerking genomen, duidelijk onredelijk ("Vonnis kantonrechter te Breda dd. 20 februari 1963 Ondanks het feit dat het klimaat voor besprekingen bijzonder ongunstig moest worden genoemd, hebben wij toch de suggestie van de commissaris van de Koningin tot het houden van een rondetafelconferentie onmiddellijk aange-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1964 | | pagina 183