gemeente Breda Bijlagen 1964
aan de raad der gemeente Breda.
volgno. 42 der agenda
no162
3 maart 1964
P/3969
Pre-advies van burgemeester en wethouders inzake
ontwerp-besluiten tot nadere regeling van de be
zoldiging van de gemeente-secretaris en gemeente
ontvanger.
Gedeputeerde staten verzoeken ons bij schrijven van 29 januari jl. U onder
verwijzing naar de artikelen 111 en 114 van de gemeentewet te horen over een
tweetal ontwerp-besluiten inzake de bezoldiging van de gemeente-secretaris
en de gemeente-ontvanger per 1 januari 1964.
Overeenkomstig de voor burgerlijke rijksambtenaren getroffen regelingen zijn
in de ontwerp-besluiten verwerkt;
a. een percentage van 0,6$ op grond van het resultaat van de nacalculatie van
de trendverhoging over 1963;
b. een algemene salarisverhoging van 10$ in verband met de loonontwikkeling in
het particuliere bedrijfsleven;
c. een percentage voor de uitvoering van de 3e fase van de gedifferentieerde
salarisverhoging voor de ambtenaren (niet werklieden) van 8 tot 40$;
deze verhogingen worden in 4 fasen namelijk per 1 januari 1962, 1963, 1964
en 1965 gerealiseerd.
In de vergaderingen van 15 januari 1962 en 13 maart 1963 besloot Uw raad op
onze pre-adviezen van 10 januari 1962, P/422(bijlagen 1962, no. 75) respec
tievelijk van 8 maart 1963, P/4131 (bijlagen 1963, no. 117) inzake de nadere
regeling van de bezoldiging van de secretaris en ontvanger per 1 januari 1959,
1 april 1960, 1 januari 1962 en 1 januari 1963 bij gedeputeerde staten erop
aan te dringen de jaarwed-den van de secretaris vast te stellen op het bedrag
volgens no. 93 van de(bekende) rijkssalarisreeks in plaats van op het bedrag,
geldende volgens no. 92 van die reeks, waardoor de feitelijke achteruitgang
van de wedde tengevolge van het toegepaste salaristechnische systeem - door
een inpassing op het naast lagere bedrag in de salarisreeks - wordt voorkomen.
Blijkens de door genoemd college genomen besluiten is aan Uw adviezen echter
geen gevolg gegeven. Desondanks menen wij U toch in overweging te moeten ge
ven gedeputeerde staten voor de 3e maal te verzoeken de bezoldiging van de
secretaris per 1 januari 1964 te bepalen op het bedrag voor de huidige secre
taris.
Zoals in ons bovenaangehaald pre-advies van 8 maart 1963 merken wij ten aan
zien van de bezoldiging van de ontvanger wederom op, dat deze tot 1 januari
1962 tenminste 8C$ van de secretariswedde was. Tot die datum was er ook een
zekere gelijkstelling in de bezoldiging van de ontvanger met die van de
eerste ambtenaar i.e. van de administrateur 1e klas ter secretarie. Vanaf
laatstgenoemde datum is die bestaande verhouding verbroken door een relatieve
verlaging van de wedde van de ontvanger van deze gemeente. Immers Uw uit Uw
besluit van 13 maart 1963 voortvloeiend verzoek om de maximum bezoldiging