volgno, 29 der agenda _3_
door uiteindelijk een prijsverhoging ontstaat van 1 Cfi ten opzichte van
1963.
Gemakshalve is hiervoor teneinde de stijgingspercentages te kunnen aan
geven een vergelijking gemaakt met de prijzen van 1963.
Uit de nieuwe prijslijst(hijlage lil), waarin tussen haakjes mede de ver
gelijkbare prijzen van 1963 zijn opgenomen, zal echter blijken, dat meer
dere uitgifteprijzen met meer, andere echter met minder dan 10/o zijn ver
hoogd.
Dit kan als volgt worden verklaard.
In 1961 zijn verhoudingscijfers bepaald van de kosten der gronden met
verschillende bestemming; het was noodzakelijk deze verhoudingscijfers
op hun actualiteit te toetsen o.m. omdat sedert 1961 enkele nieuwe kosiren-
elementen (straatverlichting, brandkranen, parkeervoorzieningen) aan de
grondkosten zijn toegevoegd. Deze herberekening wees uit, dat de verhou
dingscijfers voor enkele grondsoorten hoger lagen, terwijl andere een
daling ondergingen.
Zo is het verhoudingscijfer van grond bestemd voor winkelbouw gestegen van
2,23 tot 2,45 (woningbouw is 1en dat voor gronden bestemd voor bijzon
dere bebouwing en garages van respectievelijk 0,97 tot 1,1 en 1,62 tot
2,15.
Bij de terreinen bestemd voor sportdoeleinden, begraafplaatsen en volks
tuinen trad een daling in van 0,29 tot 0,28 en bij terreinen voor een
gezinswoningen en blokken van maximaal 3 stuks van 0,77 tot 0,73.
De verhoging der verhoudingsgetallen heeft op zich (buiten de kostprijs-
verhogende factoren hiervoor behandeld) een prijsverhoging tot gevolg;
daarentegen een prijsdaling voor die gronden waarvoor een lager verhou
dingsgetal werd becijferd.
Voor gronden bestemd voor de volkswoningbouw waren sinds 1961 (en ook
daarvoor) sterk subjectieve prijzen, dus andere en in dit geval lagere
dan uit de objectieve verhoudingscijfers zouden zijn voortgevloeid, vast
gesteld. Hierbij was er van uitgegaan, dat voor woningen met kleine inhoud
nl. van minder dan 300 m3 en van 300 - 350 m3 met een minder grote grond-
oppervlakte zou kunnen worden volstaan en ook de straten en andere voor
zieningen hieraan zouden kunnen worden aangepast. Een en ander is gebleken
niet met de praktijk in overeenstemming te zijn; voor de kleinere woningen
- voorzover deze nog gebouwd zijn - worden in het algemeen even diepe
tuinen als voor de grotere woningen (boven 350 m3) geprojecteerd nl. ge
middeld 170 m2 terwijl de kleinere woningen ook veelal aan gelijkwaardige
straten zijn gelegen als de grotere woningen.
Dit noopt ertoe om de vroegere prijscategorieën voor gronden bestemd voor
de bouw van woningen kleiner dan 300 m3 en van 300 - 350 m3 te laten ver
vallen. Hieruit volgt dat de prijs van grond bestemd voor eengezinswonin
gen (zowel in de overheids- als particuliere sector) moet worden afgestemd
op de objectieve verhoudingscijfers bij grondpercelen met een standaard
oppervlakte van 170 m2. Teneinde de hieruit voor deze woningbouw resul
terende prijsstijging enigszins te temperen worden enkele subjectieve
prijsverhogingen en wel voor de groepen villabouw-terrein en terreinen
voor eengezinswoningen in blokken van maximaal drie stuks voorgesteld.
De aldus verkregen meer-opbrengst kan dienen ter vermindering van de
prijsstijging der gronden bestemd voor eengezinswoningen in blokken van
4 stuks of meer.
Voor de bedrijfsterreinen (niet te verwarren met die gelegen in de indu
strie-grond-complexen) menen wij, dat een subjectieve verhoging wenselijk
en verantwoord is wegens de aantrekkelijke ligging dezer terreinen van