gemeente Breda bij bijlage nr. 290b AFSCHRIFT Nota dd. 6 Februari 1964 inzake de Muziekschool. Als burger van Breda heb ik, kennis genomen hebbende van de controverse, welke is ontstaan tussen het Bestuur van de particuliere muziekschool te Breda en het Gemeentebestuur, het initiatief genomen om te trachten deze controverse niet te laten uitdijen doch te overbruggen, menende, dat dit moet worden geacht te zijn zowel in het belang van het muziekonderwijs te 3reda alsmede in het algemeen belang. Teneinde te geraken tot overbrugging van voormelde controverse, heb ik contacten opgenomen met enige leden van het Bestuur van de lïuziekschool en wel individueel, teneinde mij te doen voorlichten omtrent de feiten, welke tot deze controverse hebben geleid. Eveneens heb ik met ditzelfde doel informaties ingewonnen bij de Wethouder van Onderwijs en de Voorzitter van de katholieke fractie van de Gemeenteraad. (Beide laatstgenoemden hebben aan mijn verzoek voldaan, uiteraard binnen het kader van hetgeen omtrent de muziekschool openbaar werd gemaakt). Bij mijn pogen ben ik uitgegaan van de navolgende feiten en stellingen: 1Er is te Breda een particuliere muziekschool, welke het muziekonderwijs voor circa 1000 leerlingen verzorgt. 2. De i'echtsvorm van de muziekschool is een stichting, welke bestuurd wordt door een bestuur, dat zich zelf via een coöptatiesysteem aanvult. 3. De geldmiddelen, welke de stichting nodig heeft, worden voor een groot gedeelte verkregen door subsidies van de Gemeente Breda. 4. Tussen een subsidiërende instantie en de subsidie-ontvangende instantie dient een goede- en open-communicatie in twee richtingen te bestaan. 5. De G-emeente meent, dat het muziekonderifijs gediend wordt door in handen van de subsidiërende instantie ook te leggen het benoemingsrecht van de leden van het Bestuur, aan welk Bestuur dan kan worden overgelaten de benoeming van directeur en leraren alsmede het gehele organisatorische beleid. 6. Eet standpunt van het Stichtingsbestuur is, dat het muziekonderwijs gediend wordt met handhaving van de historische lijn. Dit is: een zuiver particuliere stichting, welke door de Gemeente wordt gesubsidieerd. 7. Eet particulier initiatief is een groot goed, dat zeker op cultureel terrein recht heeft op door de Overheid geschapen mogelijkheden tot ontplooiing, welk goed zo lang- en zo enigszins mogelijk dient te worden bewaard en beschermd. 8. De Gemeente acht het bij de Stichting bestaande coöptatiestelsel ten aanzien van benoeming van nieuwe bestuursleden een onverteerbare zaak, zijnde het coöptatiestelsel naar het oordeel van de Gemeente een "altmodisch" residu uit een vervlogen regententijd. Met betrekking tot bovenvermelde feiten en stellingen wil ik enige kritische kanttekeningen plaatsen: a. De stelling onder 4 genoemd t.w. een voortreffelijke communicatie tussen stichtingsbestuur en Gemeente, is een conditio sine que non voor het kunnen handhaven en in concreto toepassen van de stelling onder 7 genoemd met betrekking tot de voorrang, te verlenen aan het particulier initiatief.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1964 | | pagina 705