L
gemeente Breda
Bijlage nr. 535
aan de raad der gemeente Breda.
3 juli 1964
OSS/11644
Voorstel van burgemeester en wethouders in
verband met het in werking treden van de
algemene bijstandswet
laar verwacht mag worden zal de in het Staatsblad nr. 284 van 1963 afgekon
digde algemene bijstandswet op 1 januari 1965 in werking treden. Als gevolg
daarvan zal Uw/raad een aantal besluiten moeten nemen en wij menen Uw raad
daartoe uitvoerig te moeten voorlichten.
I. Historisch overzicht
Wij menen te kunnen stellen, dat deze wet vooralsnog het sluitstuk vormt
van de ontwikkeling betreffende de verzorging van bijstand-behoevenden.
Deze ontwikkeling willen vrij in enkele grote lijnen schetsen.
a. Armenwet van 1854
In vroeger eeuwen werd de armenzorg verricht door de kerk en het parti
culier initiatief vanuit het beginsel der caritas. Sen eerste reden
voor de burgerlijke overheid om in te grijpen in de organisatie van de
weldadigheid lag in het verval van de kwaliteit der armenzorg tegen
het einde der middeleeuwen. Ook heeft een rol gespeeld de toeneming
van de bedelarij, een gevolg van het feit, dat de vele instellingen
alleen voor "eigen kring" werkten, zodat een grote groep hulpbehoevenden
van alle steun verstoken bleef. De noodzaak van een systematische strijd
tegen de armoede groeide weliswaar, maar algemene regelen kwamen niet
tot stand vanwege het krampachtig vasthouden door de steden en gewesten
aan een zo volledig mogelijke zelfstandigheid. Hierin komt pas verande
ring als onder invloed van de Franse revolutie de stedelijke en geweste
lijke scheidsmuren omver worden gelopen. De eerste algemene regeling
komt dan tot stand in 1800 en voert de staatsarmenzorg in. Dit beginsel
was echter te zeer in strijd met de gpest van het volk en het gerezen
verzet, vooral van kerkelijke zijde, was zo groot dat de wet nooit
tot uitvoering is gebracht.
Ka een periode van toenemende verwarring en na de ontwerpen van Thorbecke,
met als motief dat de wet een instrument moet zijn in handen der regering
om het kwaad van het pauperisme te bestrijden, komt in 1854 de door
minister van Reenen ingediende armenwet tot stand. Deze wet kent de
vrijheid van de kerkelijke en bijzondere instellingen, laat de armen
verzorging aan deze instellingen over en bepaalt dat de burgerlijke
armenzorg slechts mag ondersteunen bij volstrekte onvermijdelijkheid
waarmede beoogd wordt de bescherming van de maatschappij tegen pauperis-
me en niet de bestrijding van dit verschijnsel.
b. Armenwet van 1912
De wet van 1854 bracht echter niet wat van haar verwacht werd. Het hoofd-