-2-
beginsel: "overlaten van armenzorg aan de kerkelijke en particuliere
instellingen"werd vanwege financiële onmacht aan die zijde nauwe
lijks benaderd. De drang der noodzakelijkheid was sterker dan het
beginsel en herziening van de wet kon daarom niet uitblijven. Er
was echter meer wat in die richting stuwde. Naarmate de 19e eeuw
ten einde liep won het inzicht veld, dat met de armenzorg een andere
weg moest worden ingeslagen. In diverse publicaties wordt geconsta
teerd, dat zich in de maatschappij de overtuiging heeft gevestigd
van een zedelijke verplichting voor de staat tot ondersteuning van
behoeftigen. Het inzicht, dat meer directe bemoeiing op sociaal ter
rein taak van de overheid is, breekt zich baan. Genoemde omstandigheden
hebben geleid tot de armenwet van 1912. Daaruit was de volstrekte on
vermijdelijkheid, die het ontwikkelen van een individualiserende zorg
zeer belemmerd had, verdwenen. Deze wet richtte zich daarentegen op
de opheffing der armoede maar handhaafde het subsidiariteitsbeginsel
van 1854 en beschouwde de steunverlening nog als een gunst. Een recht
op onderstand werd nl. strijdig geacht met het subsidiaire karakter
van de overheidstaak.
c. Algemene Bijstandswet
In de loop der jaren, vooral na de tweede wereldoorlog, heeft zich
een evolutie voorgedaan in de opvattingen omtrent de verantwoordelijk
heid van de gemeenschap voor zijn leden. Deze heeft een sterke invloed
gehad op de inzichten inzake de taaie van de overheid t.a.v. de bestaans
voorzieningen van de onderdanen. Wat vroeger een uiting van naasten
liefde was, is geworden tot een uiting van sociale rechtvaardigheid
en aldus wordt de hulp welke eertijds bij wijze van gunst werd ver
leend tot een sociaal recht.
De sociale geschiedenis sinds de eeuwwisseling getuigt van de toe
nemende mate waarin de solidariteitsgedachte tot uitdrukking is ge
bracht en toont aan dat op steeds breder terreinen de overheid een
leidinggevende rol is gaan vervullen t.a.v. de bestaansvoorzieningen
der onderdanen. Het realiseren van sociale zekerheid in sociale recht
vaardigheid is gaan behoren tot de voornaamste overheidstaken.
Gelet op de opvattingen omtrent wat de rechtvaardigheid verlangt, dient
naast het stelsel van sociale verzekeringen, ook aan het gehele stelsel
van financiële bijstand een vorm en inhoud te worden gegeven waarin
de menselijke solidariteit duidelijk tot uitdrukkirg komt en wel door
het stellen van de rechtsplicht van de overheid tot het verlenen van
bijstand. Deze ontwikkeling vindt een zekere bekroning in de Universele
Verklaring van de Rechten van de Mens. Deze biedt weliswaar geen grond
slag waarop het individu zich in rechte kan beroepen, maar zij stelt
een ideaal dat iedere wetgever voor ogen moet houden en trachten te ver
wezenlijken.
Genoemde rechtsplicht van de overheid is thans in de algemene bijstands
wet opgenomen. Dit heeft tot gevolg, dat het subsidiariteitsbeginsel
is vervallen terwijl het recht van de bijstand-behoevende uiteraard
met genoegzame waarborgen is omringd.
II. Inhoud Algemene Bijstandswet
a. Materiële hulpverlening
De belangrijkste bepaling in dit opzicht is artikel 1 dat regelt, dat
bijstand, door het college van burgemeester en wethouders waar de bij
stand-behoevende zich bevindt, verleend moet worden aan iedere Neder
lander, die hier te lande, in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt