-3- te geraken, dat hij niet over de middelen beschikt om in de nood zakelijke kosten van het bestaan te voorzien en is er op gericht de persoon zo mogelijk in staat te stellen zelfstandig in zijn bestaan te voorzien. Bij algemene maatregel,van bestuur wordt be paald tot welk bedrag tenminste moet zijn voorzien in bepaalde noodzakelijke kosten van het bestaan (art. 1). Zowel de kroon als Uw raad hebben de bevoegdheid om voor personen die tot een bepaalde groep behoren een z.g. groepsregeling vast te stellen (artt. 11 en 12). Vervolgens geeft de wet procedurevoorschriften betreffende de aan vrage om bijstand (artt. 22 t/m 28), de behandeling er van (artt. 29 t/m 33), de voorzieningen die tegen de genomen beschikking op de aanvrage openstaan (artt. 34 t/m 44) en de uitoefening van het ver haalsrecht (artt. 55 t/m 71dat andermaal enigszins is ingekort. De bijstand wordt verleend ten laste van de gemeente welker burge meester en wethouders hem hebben toegekend (art. 47) maar deze kosten worden in enkele in de wet genoemde gevallen vergoed door het rijk of de gemeente welker taak is waargenomen (artt. 48 t/m 54). b. Immateriële hulpverlening De algemene bijstandswet kent ook een bepaling die betrekking heeft op de dienstverlening, het maatschappelijk werk. Artikel 2 bepaalt nl., dat aan de bijstands-behoevende vanwege burgemeester en wethouders zo nodig voorlichting wordt gegeven ten aanzien van de mogelijkheden van dienstverlening terwijl zij hem desgewenst bemiddeling doen ver lenen tot het verkrijgen van dienstverlening door kerkelijke of par ticuliere instellingen of personen dan wel door de overheid. Hetgeen in de praktijk reeds geschiedt heeft de wetgever dus thans, zulks in tegenstelling tot de huidige armenwet, nadrukkelijk willen vastleggen. Deze bepaling behelst het beginsel van de ontkoppeling van de materiële en de niet-materiële hulpverlening. De memorie van toelichting op de wet wijst er in dit verband op dat de opvatting, dat het verschijnsel der armoede in de regel zijn oor zaak vindt in moeilijkheden in de persoon en zijn milieu, in haar algemeenheid niet houdbaar is gebleken. Onderzoekingen naar de samen stelling der groepen ondersteunden bevestigen zulks. Voorts is hierbij overwogen, dat degene die behoefte hebben aan dienst verlening deze niet slechts van het maatschappelijk werk behoeven, doch evenzeer van dienstverleningsorganen op het terrein van gezond heidszorg, arbeidszorg, sociaal-cultureel werk en andere. Deze vormen van dienstverlening zijn ook in toenemende mate noodzakelijk voor die genen, die geen behoefte aan financiële bijstand hebben. In de memorie van toelichting wordt tenslotte nog opgemerkt dat de opvatting, dat een regeling van het maatschappelijk werk niet binnen één wettelijk kader met de regeling van de financiële bijstand diende te geschieden, bij de voorbereiding van het wetsontwerp in brede kring instemming ontmoette. Uij vestigen er de aandacht op dat de wet noch aan het particulier initiatief noch aan de overheid een primaat toekent, maar dat degene die bijstand vraagt een volledige vrije keus heeft van welke instantie hij de dienstverlening wenst te ontvangen, hen goed samenspel van par ticulier initiatief en overheid zal daarom onontbeerlijk zijn. De gren zen van ieders terrein zullen daarbij in acht genomen moeten worden en dat zal soms overleg wenselijk of zelfs noodzakelijk maken. Te dien aanzien zouden wij willen wijzen op de commissie overleg maatschappelijk werk, die in dit opzicht zeker goede diensten zal kunnen bewijzen. Boven dien zouden wij Uw aandacht willen vragen voor hetgeen wij hieronder

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1964 | | pagina 843