"bij bijlage nr. 138 -2- Er is een grens aan de mogelijkheden tot het opvoeren van eigen in komstenbronnen, omdat de vrijheid van de gemeentebesturen in dit opzicht beperkt is. Ook de spreidingsmogelijkheid van de (nieuwe) lasten over de gemeenschap is door de structuur van het eigen be lastinggebied minimaal. Na de behandeling en vaststelling van de begroting 1965 (met inbe grip van de daarmee samenhangende maatregelen) menen wij dat de grens van het mogelijke bereikt is. Dit feit en de teleurstellende ontvrikkeling van de nieuwe financiële verhoudingsregeling vormen de aanleiding voor onze ongerustheid over de financiële situatie van de gemeente in het algemeen. De hooggespannen verwachtingen ten aanzien van de Financiële Verhou dingswet 1960 zijn door de praktische ervaringen van de afgelopen ja ren belangrijk afgenomen. In dit verband willen wij een aantal con crete punten onder Uw aandacht brengen. De teleurstellende ervaring bij de behandeling van het wetsontwerp, dat alle gemotiveerde aandrang om het voedings-percentage van het ge meentefonds te verhogen werd afgewezen. De sterke vertraging bij de nadere uitwerking en uitvoering van de wet zodat eind 1964 (eerst na de behandeling van de begroting 1965) het definitief uitgangspunt van de nieuwe regeling nl. het jaar 1960 (garantie- of limietgemeente) bekend is geworden, terwijl ook thans de resultaten van de daaropvolgende jaren nog niet bekend zijn. Een typerend voorbeeld van onzekerheid op dit punt vormt het feit, dat de gemeente Breda - in tegenstelling tot de aanvankelijke berekeningen mede door de achteraf voor 1960 toegepaste verhoging van het uitkerings percentage in plaats van garantiegemeente limietgemeente geworden is. Op zich een verheugend feit, doch in de gemeentebegroting 1965 is in het algemeen financieel beleid nog gerekend op een garantie-uitkering van rond 215.000,-, welke thans komt te vervallen. Wij moeten er met klem op aandringen dat de met ingang van 1960 toege paste verhoging van het uitkeringspercentage zal worden doorgetrokken naar de uitkeringen voor 1965 om op deze wijze de tegenvaller van het vervallen van de garantie-uitkering te kunnen dekken. De teleurstellende gang van zaken bij het toepassen van de zg. ver fijningsbepaling. Dit bij de behandeling van het wetsontwerp als zeer belangrijk geïntro duceerde element dat met behoud van de objectiviteit van de regeling de nodige nuancering in de uitkeringen moet brengen heeft tot op heden niet aan de verwachtingen voldaan. Door het college van burgemeester en wethouders is hierop bij herhaling de aandacht gevestigd (verwe zen wordt naar de brieven van 10 juli 1962, no. F/11214; 27 september 1963, no. F/1590530 december 1963, no. F/201555 27 november 1964, no. F/21440). De in deze brieven aangehaalde argumenten en motieven worden door ons volledig onderschreven. Met name willen wij wijzen op het onbevredigende van de formulering van de verfijningsbepaling "vestigingsplaats instellingen hoger onder- vrijs" waardoor Breda als vestigingsplaats van de Koninklijke Militaire Academie tot heden buiten beschouwing is gebleven en op de naar onze mening willekeurige en te hoog gestelde grens van het inwonertal om voor de verfijning bevolkingsagglomeraties in aanmerking te komen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1965 | | pagina 241