bi jloge nr. 411
-2-
Ten aanzien van de bezwaarschriften wordt hetvolgende opgemerkt;
Ad 1
Reclamant maakt bezwaar tegen de voorgenomen onteigening op de navol
gende gronden:
a. gezien de gunstige ligging en de jarenlange bekendheid van de onder
havige damesconfectiezaak is verplaatsing zonder meer ondenkbaar;
b. de aan verplaatsing verbonden schadeclaims inzake bedrijfsschade
etc. zijn, naar de mening van reclamant, zo hoog dat onteigening
zijns inziens niet verantwoord lijkt;
c. door gemelde onteigening zouden aan 2 families de inkomsten voor
levensonderhoud worden ontnomen.
Het betreffende perceel, dat wordt getroffen door eerder genoemd bouw-
verbod, en bestemd is voor openbare weg (verbreding van Coothplein)
kan niet zonder de realisering van deze stedebouwkundige maatregel ter
plaatse onmogelijk te maken, buiten de onteigening worden gelaten.
Aankoop of onteigening van bedoeld perceel is dus onvermijdelijk, waar
bij, overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften volledige scha
deloosstelling verzekerd is.
Ad 2
Reclamant maakt bezwaar tegen de voorgenomen onteigening van zijn per
ceel daar, gezien de zeer gunstige ligging van dit slagersbedrijf
verplaatsing ervan zonder meer ondenkbaar is en bovendien de daaraan
verbonden schadeclaims inzake gebouwen- en bedrijfsschade zo hoog zijn
dat, zijns inziens, onteigening niet verantwoord is.
Naar aanleiding van dit bezwaarschrift merken wij op dat het onderha
vige perceel wordt getroffen door een bijzondere voorgevelrooilijn en
gedeeltelijk door eerder genoemd bouwverbod, en mitsdien om dezelfde
reden als sub 1 genoemd, niet buiten de onteigening kan worden gela
ten. Met betrekking tot de schadeloosstelling geldt eveneens wat hier
boven ter zake is opgemerkt.
Op grond van vorenstaande overwegingen achten wij beide genoemde be
zwaarschriften ongegrond.
Ingevolge het bepaalde in artikel 81 der onteigeningswet hebben wij
over de bezwaarschriften het advies ingewonnen van de hoofdingenieur
directeur van de volkshuisvesting en de bouwnijverheid in de provincie
Noord-Brabant, wnd. inspecteur van de volksgezondheid.
Deze deelt daarin mede dat zijnerzijds tegen het onteigeningsplan geen
bezwaar bestaat, dat de beschikking over o.m. de percelen van recla
manten z.i. dringend noodzakelijk is om uitvoering te kunnen geven
aan de stedebouwkundige maatregelen, welke aan de onteigening ten
grondslag liggen en dat aan de bezwaren van reclamanten niet kan
worden tegemoetgekomen. Hij raadt mitsdien de onteigeningsprocedure
voort te zetten.
Dit advies ligt eveneens voor IJ ter inzage in de raadzaal.
Wij stellen IJ thans voor:
1de sub 1 en 2 genoemde bezwaarschriften ongegrond te verklaren en
ons te machtigen reclamanten in kennis te stellen van hetgeen U ten
aanzien van hun bezwaarschriften heeft overwogen en beslist;
2. vast te stellen het onteigeningsplan "van Coothplein - Keizerstraat"
overeenkomstig het met de overige stukken ter visie gelegde ont-