- 22 -
Naarmate deze gereed komen zullen de busroutes worden aangepast, zoals
zij op de bijlagen B t/m K zijn aangeduide In feite geven genoemde bij
lagen dus de eindtoestand van fase II weer.
20 De halteplaatsen
De volgende vragen doen zich hierbij voor, namelijk waar moeten de
eindhalten en stopplaatsen geprojecteerd worden en welke voorzieningen
zijn bij deze halten noodzakelijk of gewenst.
A. Situering
In de bijlagen D t/m K zijn de gekozen eindhalten en stopplaatsen aan
geduid.
a0 uitgangspunten
Het situeren van halten in het algemeen wordt beïnvloed door de volgen
de factoren:
1o de maximaal toelaatbare loopafstand woonhuis - halte
2. de wenselijke gemiddelde snelheid van de bus;
3o verkeerstechnische omstandigheden;
4. de stedebouwkundige situatie.
ad 1
In de literatuur wordt, mede afhankelijk van de frequentie, 350 I. 700 m
als maximale loopafstand genoemd. De commissie heeft evenwel op grond van
de Bredase situatie, 500 m als maximaal toelaatbare afstand aangehouden.
Op grond hiervan bedraagt de halteafstand, gemeten langs de route, maxi
maal 1000 m (indien namelijk geen zijstraten aanwezig zijn) en is minimaal
gelijk aan de minimum afstand tussen twee zijstraten.
ad 2.
Omdat elke halte gepaard gaat met tijdverlies (afremmen, stoppen, in-
en uitstappen, optrekken en invoegen in het verkeer) kan praktisch de halte
afstand niet beneden een bepaald minimum dalen.