gemeente Breda
aan de raad der gemeente Breda.
Bijlage nr. 464
7 november 1967
AZ/20218
Mededeling van burgemeester en wethouders over
intergemeentelijke samenwerking.
Wij stellen er prijs op andermaal tussentijds te informeren over
de ontwikkelingen, die zich voltrokken hebben met betrekking tot
intergemeentelijke samenwerking in deze directe omgeving, alsmede
over de positie van onze gemeente in West-Brabant.
I. SAhBNtlERKING MET RANDGEMEENTEN
In onze mededeling van 16 juni 1967 hebben wij U geïnformeerd over
de stand van zaken van het intergemeentelijk overleg met onze
randgemeenten.
Sindsdien is het gesprek met vier randgemeenten, te weten: Nieuw-
Ginneken, Prinsenbeek, Terheijden en Teteringen, voortgezet. De
gemeente Rijsbergen heeft niet langer aan het overleg deelgeno
men. Ook de gemeenten Etten-Leur en Oosterhout hebben zich van
het gesprek gedistantieerd.
De vijf bij dit gesprek betrokken gemeenten hebben andermaal een
poging in het werk gesteld de gemeenten Etten-Leur en Oosterhout
bij het overleg te betrekken. Gebleken is dat deze gemeenten hier
toe niet bereid zijn. Een bilateraal overleg wordt van deze kant
op prijs gesteld, doch een regelmatige samenspreking in ruimer
verband acht men nog steeds onnodig.
Het overleg met de vier randgemeenten heeft zich de laatste maan
den uitgestrekt over:
a. De opstelling van een structuurplan voor Breda en omgeving.
Van de kant van ons college is het standpunt ingenomen dat een
structuurplan een groter territoor dan dat van de vijf gemeen
ten zal moeten omvatten, terwijl het aantrekken van een super-
planoloog voor dit werk ons overbodig voorkomt;
b. De instelling van een intergemeentelijk orgaan, gebaseerd op
de wet Gemeenschappelijke Regelingen.
De vier randgemeenten hebben ons een ontwerp voor een derge
lijke gemeenschappelijke regeling voorgelegd en ons de vraag
gesteld of wij in beginsel bereid zijn aan een dergelijke re
geling mede te werken. Ons college heeft, gezien ook het bo
venstaande, de vier randgemeenten medegedeeld, dat naar onze
opvatting de basis voor een intergemeentelijke regeling met
vrij vergaande bevoegdheden te smal moet worden geacht en dus
geen levensvatbaarheid kan hebben.