gemeente Breda
aan de raad der gemeente Breda.
Bijlage nr.107
3 maart 1967
aZ/24014
Voorstel van burgemeester en wethouders tot
vaststelling van een verordening betreffende
de bestrijding van ratten en muizen.
De in het jongste verleden opgedane ervaring heeft geleerd, dat er in deze
gemeente behoefte bestaat aan een verordening betreffende de bestrijding
van ratten en muizen.
Hoewel in de praktijk is gebleken, dat in het algemeen van de zijde van
de inwoners der gemeente bereidheid bestaat mede te werken aan ratten- en
muizenbestrijdingsacties, achten wij het van belang in gevallen, waarin
die medewerking onvoldoende is of achterwege blijft, deze door middel van
bepalingen, die in de door ons voorgestelde verordening zijn neergelegd,
te kunnen afdwTingen.
De in ontwerphierbi jgaande verordening*) verleent ons college de bevoegdheid
de rechthebbende op een binnen de gemeente gelegen onroerend goed door
middel van een aanschrijving te verplichten binnen een door ons te bepalen
termijn in of op het onroerend goed overeenkomstig de in die aanschrijving-
gegeven aanwijzingen één of meer der in artikel 1, 1e lid, onder a, tot en
met d vermelde maatregelen te treffen ter voorkoming en bestrijding van
schade door ratten en muizen aan eigendommen en gezondheid.
In de voorgestelde verordening wordt de aldus aangeschreven rechthebbende
op een onroerend goed verplicht, aan de aanschrijving te voldoen overeen
komstig de daarin gegeven aanwijzingen; tevens wordt het een ieder verboden,
zonder daartoe bevoegd te zijn, handelingen te verrichten, die de op grond
van het voorgaande getroffen maatregelen ongedaan maken.
ïn het concept stellen wij Uw raad voor ons college te machtigen de uit
voering van de bepalingen der verordening, voor zover deze uitvoering tot
onze bevoegdheid behoort, op te dragen aan dc directeur van het vervoer
bedrijf, waaronder de gemeentelijke ratten- en muizenbestrijding ressor
teert. De directeur zal ons ieder jaar schriftelijk verslag moeten uit
brengen van hetgeen door hem krachtens deze bevoegdheid is verricht en ons
mededeling moeten doen van de in artikel 1 bedoelde aanschrijvingen, die
hij op grond van de hem verstrekte opdracht tot rechthebbenden op onroerend
goed heeft gericht. De aldus door de directeur van het vervoerbedrijf aan
geschreven rechthebbende op een onroerend goed wordt de mogelijkheid ge
boden binnen veertien dagen na ontvangst van die aanschrijving daartegen
beroep in te stellen bij ons college, hetgeen in de aanschrijving dient te
worden vermeld.