- 3 -
Bij Bijlage nr. 230
Artikel 6.
Het bestuur stelt een huishoudelijk reglement vast. Dit reglement behoeft
de goedkeuring van burgemeester en wethouders en wordt ter kennisneming aan
de raad gezonden.
Artikel 7.
1De fungerend voorzitter en de fungerend penningmeester vertegenwoordigen
het bestuur in en buiten rechten.
2. De penningmeester beheert de geldmiddelen der stichting. Hij kan daarover
slechts beschikken met inachtneming van hetgeen daaromtrent in het huis
houdelijk reglement der stichting wordt bepaald.
Artikel 8.
Het bestuur is verplicht op verzoek van burgemeester en wethouders mede te
werken aan de besluiten en regelingen waaraan, de medewerking door dat
college wordt gevraagd.
Artikel 9.
1De stichting kan alleen worden opgeheven bij besluit van de raad der
gemeente Breda.
2. Het bestuur van de stichting is verplicht op verzoek van burgemeester en
wethouders en overeenkomstig door hen te geven aanwijzingen mede uitvoering
te geven aan een besluit van de raad tot opheffing van de stichting.
Artikel 10.
Bij liquidatie van de stichting gaan haar rechten en verplichtingen over qp
de gemeente Breda.
Artikel 11
1Het bestuur van de stichting behoeft de machtiging van de raad voor:
a. het aangaan van geldleningen;
b. het aannemen, verwerpen of afstand doen van erfstellingen, legaten en
schenkingen boven een bedrag van 1.000,en, ongeacht het bedrag,
indien de stichting bij aanvaarding daarvan voor langer dan 5 jaren op
geld waardeerbare verplichtingen op zich neemt;
c. het kopen, verkopen en bezwaren van onroerende goederen boven een be
drag v.an 1.000,--;
d. het doen van uitgaven, welke niet zijn opgenomen in de door de raad
goedgekeurde begroting der stichting of van uitgaven, voor zover zij
het eindcijfer van de begroting overschrijden;
e. het verrichten van overschrijvingen van de ene post naar de andere
van de door de raad goedgekeurde begroting binnen het eindcijfer van
deze begroting.
2. Het bestuur behoeft de goedkeuring van burgemeester en wethouders voor:
a. het aanbrengen van wijzigingen aan de in beheer van de stichting zijnde
onroerende goederen;
b. het belangrijk wijzigen van de bestemming van de bij de stichting in
beheer zijnde, hiervoor in artikel 2 sub a, genoemde goederen;
c. het voeren van rechtsgedingen, het aangaan van dadingen, het onder
werpen van geschillen aan de uitspraken van scheidsmannen en het
berusten in tegen, de stichting ingestelde rechtsvorderingen, alles
behoudens de bevoegdheid van het bestuur tot het nemen van alle
conservatoire maatregelen, het verlenen van kwijtschelding;