Bijlage nr. 199 -3- 26, 1e lid, van de woningwet dat, indien de mogelijldieid bestaat dat de voorzieningen niet lonend zullen zijn, de vorenbedoelde keuzemoge lijkheid dient te worden gelaten, doch artikel 27, derde lid, van de overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting bepaalt, dat tot op een door de Kroon vast te stellen tijdstip de verplichting tot het laten van een keuzemogelijkheid als hierbedoeld niet bestaat. De in laatstgenoemd, lid bedoelde Algemene Maatregel van Bestuur is tot op heden niet verschenen. Bestaat niet de verplichting, wel heeft ons college de bevoegdheid de onderhavige keuzemogelijkheid te laten. Uit de hiernavolgende alinea mo^ - mede - blijken, dat naar onze mening de kosten wel lonend zijn. Bovendien zou, indien de keuzemogelijkheid gelaten was en de heer Basemans voor het doen staken van de bewoning gekozen zou hebben, daarvan de consequentie geweest zijn - nog afge zien van de vraag of de heer Basemans de woning op korte termijn had kunnen ontruimen hetgeen er in de praktijk op neerkomt dat hij voor vervangende woonruimte voor de bewoners moet zorgen - dat de woning onbexroonbaar verklaard moest worden, waarvoor deze niet in aanmerking kwam. Derhalve waren er geen termen aanwezig om van deze bevoegdheid tot het laten van een keuzemogelijkheid gebruik te maken. Voorts zijn er opmerkingen gemaakt met betrekicing tot de uiteindelijke kosten ad 8.203,77 in verhouding tot de waarde van het pand, waarvan de aankoopprijs in 1965 15-000,bedroeg. Zoals reeds bleek heeft de vorige eigenaar van het pand op 28 juli 1964 eveneens een aanschrij ving gehad. In hoeverre met de vaststelling van de aankoopprijs reke ning is gehouden met de kosten van het achterstallig onderhoud, is ons college niet bekend, doch ongetwijfeld zal de onderhoudstoestand daar bij een rol hebben gespeeld. In verband hiermede is het naar de mening van ons college niet juist voor de waardebepaling van het pand de daar voor in 1965 door de heer Basemans betaalde aankoopprijs te nemen. De lage huurprijs is evenzeer een gevolg van het achterstallige onderhoud en komt evenmin in aanmerking om in relatie gebracht te worden tot het bedrag der getroffen voorzieningen, haar onze mening kan worden gesteld, dat de waarde van het pand, waarvoor de heer Basemans 15-000,be taalde, thans voor zelfbewoning op 23.000,mag worden geschat. Uij tekenen hierbij aan, dat, indien het hier een gemeentewoning zou zijn geweest, de kosten - eenmalig of als optelsom - tenminste op een zelfde en waarschijnlijk op een hoger niveau zouden hebben gelegen. Overigens menen wij te mogen zeggen dat een achterstallig onderhoud als met het pand Ulvenhoutselaan 52 het geval was, bij voor bewoning bestemde gemeentewoningen die reeds enige tijd gemeente-eigendom zijn, niet voorkomt. De feiten, dat de heer Basemans achtereenvolgens kocht de bewoonde, in ernstig verwaarloosde toestand verkerende woning Ulvenhoutselaan 52 en vervolgens de nieuwe woning Brasschaatstraat 32, waarvan de lasten vol gens zijn schrijven de eerste 5 jaren 350,per maand bedragen, ko men uiteraard volledig voor verantwoording van de heer Basemans. Wette lijk - en het is ter wille van de duidelijkheid goed dit te stellen - heeft ons college de bevoegdheid, zonder acht te slaan op de persoon lijke omstandigheden, een dwangbevel uit te vaardigen en door middel van executie van het betrokken onroerend goed het aan de gemeente ver schuldigde bedrag te verhalen. Niettemin heeft ons college wel en in niet geringe mate, aan de persoonlijke omstandigheden van de heer Basemans aandacht besteed, xraarvan het resultaat is dat een voorstel tot een betalingsregeling is gedaan en dat aan de heer Basemans tot op heden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 287