gemeente Breda Bijlage nr. 309
aan de raad der gemeente Breda.
7 augustus 1963
IZ/9641 Antwoorden op door raadsleden gestelde
vragen.
VRAAG
De lieer van r]e~- T. Ie rif vraagt 01 het college kennis heeft genomen van het
verslag in "De Stem" van 17 april 1963, Betreffende de algemene vergade
ring van de katholieke onderwijzersbond in het bisdom Breda. Is het colle
ge daarbij opgevallen dat de intentie is uitgesproken verzoeken aan de ge
meente in te dienen voor verhoging van de bijdrage ex artikel 101Reden
hiervoor zou zijn en hier citeert spreker de krant; "Waardoor de schoolbe
sturen in staat zullen zijn samen mede het centrum te gaan financieren"
het dit centrum wordt blijkens het persbericht bedoeld een op te richten
diocesaan onderwiJ scentrum
Spreker vraagt of het college met hem van mening is dat in het algemeen
en principieel - en derhalve ook in dit geval - het ongewenst is te achten,
wanneer bedragen verstrekt voor bekostiging, of uit hoofde van subsidiëring,
door de ontvangende instanties als subsidie aanhderden worden aangewend.
aIMTOORD
Voor het vaststellen van het bedrag per leerling g.l.o. worden ingevolge
het bepaalde in artikel 55bis der lager-onderwijswet 1920 als maatstaf
genomen de kosten voor het openbaar gewoon lager onderwijs, zoals deze
kosten in artikel 55 der wet zijn opgesomd.
Op grond van definanciële gelijkstelling tussen het openbaar en bijzonder
onderwijs hebben de besturen van het overeenkomstige bijsonder gewoon
lager onderwijs aanspraak op een zelfde bedrag per leerling als door de
raad voor het openbaar g.l.o. beschikbaar werd gesteld.
Uitgangspunt is derhalve de kosten voor het openbaar g.l.o., bij welke
kosten uiteraard geen rekening mag worden gehouden met bijdragen aan een
diocesaan onderwijscentrum voor het r.k. lager onderwijs.
Een andere zaak is echter, dat het de schoolbesturen voor het bijzonder
onderwijs wel vrijstaat om uit de hen toekomende exploitatiekostenver
goeding een bijdrage aan een dergelijk centrum te verstrekken.
Bij de besteding van de exploitatiekostenvergoeding is aan de besturen een-
grote mate van vrijheid gelaten, mits de uitgaven kunnen worden gerekend te
behoren tot de "kosten der school".
Repressief toezicht op de besteding der gemeentelijke exploitatievergoeding
bestaat er in deze zin, dat de raad, wanneer eventueel wordt geconstateerd,
dat de vergoeding niet overeenkomstig zijn bestemming wordt gebruikt, de
vergoeding op een lager bedrag kan vaststellen (artikel 101, 10e lid).