gemeente Breda
aan de raad der gemeente Breda.
Bijlage nr. 320
26 juli 1968
0S/l3269 Voorstel van burgemeester en wethouders tot
het wijzigen van de gemeenschappelijke rege
ling inzake de subsidiëring van het Brabants
Conservatorium3 het Brabants Orkest en het
Zuidelijk Toneel.
In Uw vergadering van 17 augustus 1967 (bijlage 304) besloot Uw raad de ge
meenschappelijke regeling inzake subsidiëring van het Brabants Conservato
rium, het Brabants Orkest en het Zuidelijk Toneel per 1 september 1968 op
te zeggen. Deze regeling is aangegaan bij Uw besluit van 13 april 1966 (bij
lage nr. 165) en geldt minimaal voor de periode 1 september 1965 tot 1 sep
tember 1968.
Uw raad toonde zich bereid na 1 september 1968 de vigerende gemeenschappe
lijke regeling opnieuw voor één jaar aan te gaan; verdere voortzetting werd
afhankelijk gesteld van de resultaten van nader overleg binnen de sub3idiën-
tencommissie omtrent een andere verdeling van lasten met betrekking tot het
Zuidelijk Toneel.
Ons college zegde Uw raad toe voor 'i september 1968 een preadvies te zullen
uitbrengen over de al dan niet voortzetting van de gemeenschappelijke regeling.
Het bovenstaande werd medegedeeld aan provinciale staten en gedeputeerde
staten vah deze provincie en aan de raden en colleges van burgemeester en
wethouders van de gemeenten Eindhoven, s-Hertogenbosch en Tilburg.
De opzegging van de gemeenschappelijke regeling is aanleiding geweest tot
ampel beraad binnen de subsidientencommissie. De besprekingen beperkten zich
niet tot het zoeken van een nieuwe verdeelsleutel met betrekking tot de
subsidiëring van het Zuidelijk Toneel, Vrijwel onmiddellijk na het besluit
van Uw raad tekenden zich namelijk binnen het Nederlands toneelbestel be
langrijke wijzigingen af, waarvan ons in augustus 1967 nog vrijwel niets
bekend was. De drie grote westelijke gezelschappen dienden namelijk plannen
in tot herstructurering van het toneelbestel, De plannen omvatten onder meer
een belangrijke vermindering van het aantal uitvoeringen door deze gezel
schappen buiten de eigen standplaatsen. Verder hielden deze plannen in dat
de Nederlandse Comedie voortaan geheel enkelvoudig en de beide andere, De
Haagse Comedie en het Nieuw Rotterdams Toneel, gedeeltelijk enkelvoudig
zouden spelen. De door dit plan vrijkomende uitvoeringen zouden door de
overige (spreidings)gezelschappen moeten worden opgevangen. De plannen wer
den ingegeven op grond van artistieke en organisatorische overwegingen.
Het zal U bekend zijn dat de minister van cultuur, recreatie en maatschap
pelijk werk haar fiat heeft gegeven aan deze plannen; het komende seizoen
draagt dan ook hiervan de gevolgen.