gemeente Breda
aan de raad der gemeente Breda.
bijl. nr. 412
4 oktober 1968
Pb/6617
Voorstel van burgemeester en wethouders
tot vaststelling van een verordening
tot wijziging van de verordening op de
heffing en invordering van straat- en
rioolbelasting en van rioolrechten in
de gemeente Breda en van de verordening
op de heffing en invordering van een
afvoer-/zuiveringsrecht rioolwater.
Inde vergadering van 14 september 1966 heeft Uw raad besloten alle
in artikel 9 van de verordening op de heffing en invordering van een-
straat- en rioolbolasting en van rioolrechten in de gemeente Breda
genoemde vrijstellingen met ingang van 1 januari 1967 in te trekken.
Deze vrijstellingen betroffen:
a. eigendommen van de gemeente, uitsluitend gebezigd voor de publieke
dienst;
b. de gebouwen, uitsluitend dienende tot openbare eredienst en de
ambtswoningen van de voor de vaste openbare eredienst aangestelde
godsdienstleraren en verdere dienaren
c. de begraafplaatsen met de aanhorige gebouwen,
d. de gebouwen, uitsluitend dienende:
1e tot inrichtingen van hoger middelbaar of lager onderwijs,
tot bewaarscholen of kweekscholen voer onderwijzers of voor
de zeevaart en tot woningen voor onderwijzers, voor zover die ge-
bouwenniet tevens dienen tot kostscholen,
2e tot seminaries, alleen tot opleiding van kwekelingen voor de
geestelijke stand bestemd;
e. de gebouwen, uitsluitend dienende:
1e tot instelling van weldadigheid;
2e tot inrichtingen tot genezing of verpleging van zieken of gebrek-
kigen
f. de gebouwen uitsluitend dienende:
1e tot inrichtingen ter bevordering van kunsten en wetenschappen of
2e tot inrichting ten algemens nutte
(mits de eigendommen genoemd onder b, c, d en f sub 1 toebehoren
aan provinciën, gemeenten, polders of waterschappen of aan kerkgenoot
schappen, dan wel de eigendommen genoemd onder b en d sub 1 toebehoren
aan instellingen of verenigingen die rechtspersoonlijkheid bezitten).
Bovengenoemde vrijstellingen waren afgestemd op de bepalingen van de
grondbelasting (wet van 26 mei 1870, Staatsblad 82) en ten dele