bijl. nr. 412 -2- op de bepalingen van de personele belasting en hadden destijds als uitgangspunt de overweging dat deze, in de gevallen dat het eigen dom geacht werd geen inkomen op te leveren, dus niet rentegevend was, noodzakelijk waren. Door de sterk veranderde maatschappelijke struc tuur is dit motief voor vrijstelling veelal achterhaald, zodat tot intrekking der vrijstellingen is overgegaan. Ten aanzien echter van de gebouwen, uitsluitend dienende tot openbare eredienst moet worden vastgesteld dat vanwege de bijzondere functie van deze gebouwen de grondslag voor vrijstelling nog niet achterhaald is. Dit moge blijken uit het rapport van de "commissie van IJalsum". Deze commissie had tot taak de financiële moeilijkheden van de kerk genootschappen te bezien en te adviseren omtrent een vernieuwing in de subsidiëring van de zielzorg en de eredienst. Hoewel het kabinet zijn standpunt hieromtrent nog bekend moet maken, staat het vast, dat een effectuering van de eventueel te nemer- maatregelen, waardoor de kerkgenootschappen wellicht meer financiële armslag wordt geboden, niet in de directe toekomst is te verwachten. In afwachting van vorenbedoelde wettelijke subsidieregeling ware - met terugwerkende kracht tot 1 januari 1967 - voor de gebouwen, uit sluitend dienende tot openbare eredienst, opnieuw een vrijstellings bepaling in de desbetreffende heffingsverordening op te nemen. Hordt de overheidssubsidie zodanig, dat voor de kerkgenootschappen een grotere financiële draagkracht wordt verkregen, dan ware opnieuw het belasten van bedoelde gebouwen in overweging te nemen. Voor de formulering van de vrijstellingsbepaling is - in afwijking van de oude bepaling van artikel 25 der wet op de grondbelasting - geconformeerd aan de gewijzigde terminologie door de rijkswetgever reeds eerder gebezigd en aangepast aan de ontwikkeling, die de verhou ding tussen de overheid en bepaalde genootschappen op geestelijke grondslag de laatste jaren heeft te zien gegeven. Een analoge vrijstellingsbepaling dient te worden opgenomen in de heffingsverordening afvoer-/zuiveringsrecht 1968, in feite een aan vullende heffing op de straat- en rioolbelasting en het rioolrecht. Uit een ingesteld onderzoek is gebleken, dat in de met Breda vergelijk bare gemeenten, die ook reeds zijn overgegaan tot intrekking der vrijstellingen, de vrijstelling voor gebouwen uitsluitend dienende tot openbare eredienst, onverkort zijn gehandhaafd. Te Uwer oriëntatie volgt hieronder een oversicht van deze vrijstelling in de diverse gemeenten. Apeldoorn. Voor straatbelasting vrijstellingen van artikel 25 G.B. gehandhaafd, (inclusief kerken). Pastorieën zijn belast.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 674