Bij bijlage nr. 4-99
- 2 -
A. Stichting Katholieke Maatschappelijke Gezinszorg:
1bestuur;
2. een directeur (vacature);
3. 4 leidsters en 2 assistent-leidsters (laatstgenoemden ten behoeve
van de Huishoudelijke Hulp Bejaarden)
4. 25 gezinsverzorgsters;
5. 23 gezinshelpsters
6. 326 in de administratie opgenomen part-time helpsters ten behoeve
van de Huishoudelijke Hulp Bejaarden, wat omgerekend neerkomt op
ongeveer 55 full-timo krachten. (Aantal hulpuren in 1967: 123.451);
7. één full-time administratieve kracht voor de gezinsverzorging en
één part-time administratieve kracht ten behoeve van Huishoudelijke
Hulp Bejaarden.
B. Protestants Sociaal Centrum (afdeling gezinsverzorging):
1 bestuur;
2. één leidster (vacature);
3. 6 gezinsverzorgsters;
4. 6 gezinshelpsters.
Op grond van bovenstaande gegevens moet worden geconcludeerd dat alleen
de Katholieke Gezinsverzorgingsinstelling in aanmerking kan worden gebracht
voor erkenning als aangewezen instelling.
De staatssecretaris van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk heeft de
Stichting Katholieke Maatschappelijke Gezinszorg inmiddels als aangewezen
instelling erkend, voorlopig voor een termijn van 3 jaar, onder voorbehoud
dat de besturen van de gemeenten binnen het werkgebied van de stichting
(Nieuw-Ginneken, Prinsenbeek, Teteringen en Breda) eveneens tot erkenning
overgaan.
III. VERANTWOORDING
Zoals onder I reeds werd gesteld heeft de minister met de invoeging van een
hoofdstuk III A in de subsidieregeling voor gezinsverzorging en gezinshulp
beoogd een meer omvangrijke en doelmatige hulpverlening mogelijk te maken.
In het rapport betreffende de minimale omvang en organisatie van de instel
lingen voor gezinsverzorging, uitgebracht door de organisatiecommissie van
de Centrale Raad voor de Gezinsverzorging van juli 1967 werd becijferd dat
men in Nederland - wil op een redelijke wijze in de behoefte aan gezinsver
zorging kunnen xrorden voldaan - zou moeten kunnen beschikken over 11.000
vaste krachten.
Dit komt neer op één vaste kracht per 1.000 niet-bejaarde inwoners ofwel
één kracht op ruim 300 gezinnen.
Per 1 februari 1967 waren er in ons land echter slechts 8.957 vaste gezins
verzorgsters en vaste gezinshelpsters; een tekort derhalve van ruim 2.000
krachten (23 W)