Bij Bijlage nr. 286 -6- Artikel 14. samenloop Zolang de belanghebbende de uitkering geniet, bedoeld in artikel 13, lid 1wordt met ingang van de dag waarop de verhindering wegens ziekte aanvangt de uitbetaling van de uitkeringen, genoemd in de artikelen 4 en 11, opgeschort. Paragraaf 5. Overige bepalingen. Artikel 15 1.De belanghebbende heeft zolang hem een uitkering op grond van deze veror- kinder- dening wordt toegekend, aanspraak op een toelage overeenkomstig de bepalin- toelage gen van de Kindertoelageregeling overheidspersoneel. 2.De in lid 1 bedoelde toelage wordt berekend naar de laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden wedde in de zin van artikel 1lid 1 onder c, van de Kindertoelageregeling overheidspersoneel. 3.De toelage wordt slechts uitbetaald voorzover zij de voor hetzelfde kind overigois bestaande aanspraken krachtens de Kindertoelageregeling over heidspersoneel, de Kinderbijslagwet voor loontrekkenden of de Kinderbij slagwet voor kleine zelfstandigen overtreft. Artikel 16 Indien op een belanghebbende artikel II 9, lid 4, van de Algemene burgerlijke pensioenwet niet van toepassing is wordt het bedrag van de uitkering, eventueel na toepassing van artikel 8, verhoogd met een compensatie voor compensa -^e van pem heffen premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Al gemene Weduwen- en Wezenwet op dezelfde wijze als zou zijn geschied indien hij zijn betrekking zou zijn blijven vervullen zonder dat evengenoemd artikel ïT 9, lid 4, op hem van toepassing zou zijn geweest. Artikel 17 1.De belanghebbende bedoeld in artikel 4, lid 1, zolang hij de leeftijd verplich- van zestig jaren niet heeft bereikt, alsmede de belanghebbende bedoeld tingen in artikel 11, lid 1, is verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijze kan worden opgedragen, te aanvaarden danwel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijk heid en omstandigheden passend kan worden geacht. 2.Behoudens het bepaalde in lid 3 is de belanghebbende bedoeld in lid 1 verplicht zich zo spoedig mogelijk na zijn ontslag bij het Gewestelijk Arbeidsbureau van zijn voormalige standplaats als werkzoekende te doen inschrijven en binnen veertien dagen na de dag waarop het ontslag is in gegaan aan burgemeester en wethouders een bewijs van inschrijving als werkzoekende van het Gewestelijk Arbeidsbureau over te leggen. 3.Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat de in lid 2 omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde belanghebbenden of groepen van belanghebbenden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 692