gemeente Breda Bijlage nr.316
aan de raad der gemeente Breda.
O oktober 1963
V/1524-5 Voorstel van burgemeester en
wethouders tot ongegrondver-
klaring van het verzoek oei
voorziening tegen de aanschrij
ving tot woningverbetering
Dillenburgstraat 29-31
De heer C.J. Elsevier, wonende te Breda, Baronielaan 321, heeft
als gemachtigde van mevrouw A.A. Elsevier-Dielemans, bij
schrijven van 16 augustus 1969, gericht aan ons college, voor
ziening gevraagd tegen onze aanschrijving dUd* 4 augustus
1969, V/09154/14454, tot verbetering van het pand Dillenburg
straat 29-31» Hierbij werd mevrouw A.AElsevier-Dielemans
aangeschreven de ramen, de deuren en de kozijnen, die in slech
te staat verkeren, een gedeelte stucwerk, dat vergaan is, de
lekkende afvoerpijpen, de gootsteen en het platdak van ge
noemd pand, alsmede de betonschutting (inde achtertuin) die
bouwvallig is te herstellen. Ingevolge het bepaalde in arti
kel 30, lid 1van de woningwet kan degene, tot Trie een aan
schrijving gericht is, binnen 14 dagen na verzending der aan
schrijving i.e. voor 18 augustus 1963, voorziening vragen bij
Uw raad. Het daartoe strekkend verzoek is gedateerd op 16
augustus 1963 en ingekomen op 18 augustus 1969, derhalve bin
nen de wettelijk voorgeschreven termijn.
Reclamant brengt in zijn verzoek om voorziening het volgende
naar voren1
het pand is in feite reeds verkocht aan de huurder;
de huurder heeft het pand op 1 februari 1968 in goede toe
stand aanvaard;
bij het vaststellen van de koopprijs is reeds rekening gehou
den met het feit, dat de nodige reparaties verricht zouden
moeten worden.
Ten aanzien van het bovenstaande mogen wij het volgende opmer
ken. Daar het verzoek om voorziening niet gericht is aan Uw
raad, doch aan ons college is, formeel gezien, reclamant in
zijn verzoek niet ontvankelijk. Om de belangen van eigenares
se niet te kort te doen stellen wij U voor het verzoek om
voorziening toch te behandelen.