gemeente Breda
aan de raad der gemeente Breda.
Bijlage nr.340
«t l
5 november 1969 Voorstel van burgemeester en wethouders tot
wijziging van de verordening "organisatie
F/l5801 van het financieel beheer der gemeente".
Naar aanleiding van ons voorstel van 28 februari 1969 (nr. F/3284, bij
lage nr. 95) besloot Uw raad op 13 maart 1969*) tot het vaststellen van
de "verordening organisatie van het financieel beheer der gemeente" en
tot intrekking van de bestaande instructie voor de ontvanger van de ge
meente Breda, vastgesteld bij Uw besluit van 13 december 1949.
Op 27 maart 1969 werden de door Uw raad vastgestelde verordening alsmede
de bijbehorende instructies voor de comptabele, het hoofd van de functie
boekhouding en het hoofd van de functie betalingsverkeer ter goedkeuring
respectievelijk ter kennisneming aan gedeputeerde staten van Boord-Brabant
toegezonden.
Voorts werden op 10 juni 1969 aan laatstgenoemd college toegezonden de
wijzigingen van de instructies welke door U, blijkens het in Uw vergadering
van 22 mei 1969 genomen besluit, voor kennisgeving werden aangenomen*)
Met hun schrijven van 25 juni 1969 (G. nr. 338732a/343059) stelden gede
puteerde staten ons college op de hoogte van de opmerkingen waartoe de onder
havige stukken naar hun mening aanleiding gaven.
Tevens besloten zij hun beslissing tot goedkeuring van het besluit van Uw
raad van 13 maart 1969 ten hoogste twee maanden te verdagen (G. nr. 338732
d.d. 25 juni 1969). Up 20 augustus 1969 (G. nr. 338732) besloten gedepu
teerde staten van Noord-Brabant hun goedkeuring aan het besluit van Uw raad
tot vaststelling van de "verordening organisatie van het financieel beheer
der gemeente" te onthouden.
Voormelde brief en besluiten van gedeputeerde staten zijn voor U ter visie
gelegd.
Inmiddels hebben wij de door gedeputeerde staten in hun brief van 25 juni
1969 gemaakte opmerkingen laten bestuderen terwijl wij ons nader hebben
beraden over de vraag tot welke wijzigingen in de onderhavige stukken deze
opmerkingen zouden moeten leiden.
Onze reactie op voormelde opmerkingen van gedeputeerde staten is vervat in
een aan dit college gericht schrijven (nr. F/15801), hetwelk eveneens voor
Uw raad ter visie is gelegd.
Wij mogen hier volstaan met U naar dit schrijven te verwijzen voor wat be
treft de argumenten waarvan wij ons hebben bediend voor het handhaven van
de door ons voorgestelde en door Uw raad aanvaarde conceptie voor het op
splitsen van de ontvangersfunctie.