gemeente Breda
aan de raad der gemeente Breda.
Bijlage nr. 594
9 december 1969
W/18200
Voorstel van burgemeester en wethouders
betreffende de structuur van het Stedelijk
Museum.
In 1902 werd in Breda opgericht de Vereniging Stedelijk Museum voor
Geschiedenis en Oudheidkunde Breda. De vereniging stelt zich, aldus
1, -0 de statuten van de vereniging, ten doel het opsporen, verzamelen, be
waren, rangschikken en tentoonstellen van voorwerpen, die betrekking
hebben op de geschiedenis van Stad en Land van Breda in de meest ruime
zin en voorts van zodanige voorwerpen, welke hiervoor volgens de me
ning van het bestuur in aanmerking komen.
Sedert 1933 is het Stedelijk Museum gehuisvest in de voormalige
Boterhal aan de Grote Markt. In die periode werd ook de verzameling
van het bisschoppelijk museum in bruikleen afgestaan en sedertdien
beheerd door het bestuur van d<= Vereniging.
De Vereniging ontvangt reeds sedert 1920 sxxbsidie, Bij raadsbesluit
van 14 september 1955 (bijlage nr. 497) werd het subsidie van 500,-
op 4.000,- gebracht. Daarnaast kwamen de kosten van huisvesting
voor rekening van de gemeente. Met ingang van 1963 kwam er een nieuwe
subsidieregeling tot stand (bijlage nr.465 - 1963). Het subsidie
wordt thans gebaseerd op de exploitatiekosten en jaarlijks vastge
steld aan de hand van de door het bestuur ingediende begroting.
f, Met groot enthousiasme hebben de besturen en conservatoren sedert
l de oprichting een belangrijke verzameling opgebouwd. Dank zij deze
inspanning zijn veel zaken van kunsthistorisch belang bewaard geble
ven, Ook de bisschoppelijke verzameling is in hoeveelheid en belang
gegroeid. Het is een gelukkige omstandigheid dat door de samenwerking
van het Stedelijk en Bisschoppelijk Museum het kerkelijk kunsthisto
risch bezit, vooral van het bisdom Breda, kon worden geïnventariseerd
en geconserveerd, Door veranderingen in de liturgie, en de sluiting en
afbraak van kerken wordt, de verzameling bovendien steeds belangrijker.
Samenvattend kan worden gesteld dat door de Vereniging een grote in
teressante collectie kon worden opgebouwd, die tezamen met de bisschop
pelijke verzameling, van cultureel belang is voor stad en gewest.
Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat deze collectie nog on
voldoende is en kon worden bewerkt en dat het museum nog te xreinig is
geïntegreerd in het totale culturele patroon.
Het steeds groeiende belang van de verzameling voor de gemeenschap,
de noodzaak tot verdere bewerking en integratie in het culturele leven,
de stijgende overheidsbijdragen en het x^erzekeren van een behoorlijke
rechtspositie voor het personeel zijn aanleiding geworden voor bespre
king tussen het bestuur en ons college over de vraag, of de structuur