gemeente Breda
aan de raad der gemeente Breda.
Bijlage nr, 29
(2e vervolg)
3 februari 1971
IZ/-
Antwoorden op door raadsleden gestelde
vragen.
VRAAG (gesteld in de raadsvergadering dd. 17 december 1970)
De heer Severens: betreft het plaatsen van een tankstation voor de flat
aan de Loevesteinstraat, terwijl enkele tientallen meters verder van
hetzelfde garagebedrijf Jonef een ander tankstation staat.
a. Kan het college meedelen wanneer door de raad toestemming is verleend
voor de bouw van dit tankstation op 15 meter voor de flat aan de Loeve
steinstraat, terwijl dit tankstation niet is opgenomen in het vastge
stelde bestemmingsplan IJpelaar 1961 en 1966?
b. Is het college niet van mening dat welzijnsmotieven voor de flatbe
woners bij deze beslissing zwaarder hadden moeten wegen dan louter
economische overwegingen?
c. Deelt het college de opvatting dat de bewoners van deze flat overlast
van dit tankstation zullen ondervinden, zoals lawaai, luchtvervuiling
en een gevaarlijke verkeerssituatie en wil het college daarom nagaan
of realisering van dit tankstation nog voorkomen kan worden? Zo dit
niet het geval is, wil het college dan bevorderen dat via geëigende
maatregelen de overlast voor de flatbewoners zoveel mogelijk wordt
beperkt?
O ANTWOORD
Op 10 december 1968 hebben wij onder nummer V/18780 met toepassing van
artikel 20 der wederopbouwwet aan N.V. Jonef een vergunning verleend
tot het bouwen van een benzineverkooppunt aan de Loevesteinstraat; gede
puteerde staten hebben op 15 januari 1969 hieraan hun goedkeuring gehecht.
Genoemd artikel van de wederopbouwwet, dat sinds 1 augustus 1970 is ver
vallen gaf aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid
om onder goedkeuring van gedeputeerde staten vergunningen te verlenen
voor bouwplannen die afweken van ter plaatse geldende bestemmingen.
Tegen het bouwplan zijn geen bezwaren ingediend; de woningbouwvereniging
St. Laurentius is destijds als toekomstig eigenaresse van de aangrenzen
de gronden op de hoogte gesteld van het onderhavige bouwplan, doch heeft
daartegen geen bezwaar gemaakt.
Of motieven van welzijn of economie prevaleren is vaak afhankelijk van
persoonlijk bijkomende omstandigheden.
Voorts hebben de voorwaarden, die aan de voor deze inrichting reeds ver
leende hinderwetsvergunning zijn verbonden, tot doel, de eventuele over
last, die aan omwonenden wordt berokkend en welk een direct gevolg is van
de werking van bedoelde inrichting, tot een minimum te beperken.