- II -
De gedachte over de noodzaak van een samenhangend welzijnsbeleid begint
gemeengoed te worden. Hinder gerijpt zijn echter de zienswijzen over de
structuur, waarbinnen de beleidsvoorbereiding en de besluitvorming in de
welzijnszorg gestalte moet krijgen. Het memorandum "voorbereiding wetgeving
maatschappelijk en cultureel welzijn"dat is samengesteld en uitgegeven
door het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk (juni
1970) heeft de discussie hierover een nieuwe impuls en meer richting ge
geven.
Wij zijn van oordeel dat de discussie over de constatering van een welzijns
beleid ter plaatse eveneens meer gericht zal moeten worden en dat ons col
lege aangewezen is het initiatief hiertoe te nemen. Over de vorm beraden
wij ons.
Vanuit zijn opdracht, neergelegd in artikel 2 van het reglement, is ook
de Culturele Raad hier ten nauwste bij betrokken. De Culturele Raad zal
ook zijn gedachten over welzijnsbeleid moeten formuleren en een duidelijke
inspraak hebben bij de inhoudsbepaling en structuur. Impliciet behoort
deze opdracht derhalve ook tot de taak van de Culturele Raad, en deze wordt
in dit preadvies nog eens gestipuleerd, zodat een wijziging van het regle
ment ons niet nodig lijkt.
De leden van de afdeling culturele zaken uit de raad stellen in hun rapport
vervolgens voor de adviezen van de Culturele Raad als openbare stukken te
behandelen.
De vergaderingen van de Culturele Raad zullen in het algemeen in het open
baar worden gehouden, zoals in de voorgestelde wijziging van het reglement
(artikel 10) wordt bepaald. Dit houdt in dat de adviezen dan ook openbaar
zijn. In ons voorstel van 30 januari 1970 (bijlage nr. 55)? waarbij het
reglement werd vastgesteld, schreven wij bovendien dat de adviezen van de
Culturele Raad, die tot een raadsvoorstel leiden, onverkort in de voor
stellen worden opgenomen, c.q. als bijlagen worden toegevoegd. Bovendien
zullen aan degenen, die zich met verzoeken of suggesties tot ons college
richten over aangelegenheden waarover de Culturele Raad moet worden ge
hoord, de uitgebrachte adviezen worden meegedeeld.
De werkbaarheid van de Culturele Raad vraagt, zo stelt het rapport, niet
alleen te voorzien in een minimum aantal leden, doch ook in een maximum.
In het reeds eerder genoemde preadvies van 30 januari 1970 (bijlage nr. 55)
hebben wij als onze mening gegeven dat de Culturele Raad om doeltreffend
te kunnen functioneren niet te groot van samenstelling moet zijn. Hij heb
ben daarbij geen maximum aangegeven. Wij volgen in deze gaarne het advies
en stellen U voor dit maximum te bepalen op 16 leden naast de voorzitter.
Wij wijzen er op dat het reglement mogelijkheden biedt door samenstelling
van secties en commissies ad hoe ook buiten de leden van de Culturele Raad
geïnteresseerden en deskundigen aan te trekken.
Ten slotte wordt in het rapport voorgesteld het instituut van plaatsver
vangers vorm en inhoud te geven, zodat de continuïteit van de werkzaamheden
is gewaarborgd.
Wij onderschrijven gaarne deze gedachte en in het concept-besluit is
daarom artikel 3 gewijzigd.