Bijlage nr. 96 -2- Ten aanzien van het onderhavige beroepschrift merken wij het volgende op. Het door de heer Th. van ¥ell ingediend "bouwplan strekt tot het her bouwen van een landarbeiderswoning -naar het uiterlijk een sober, ver vallen boerderijtje- tot burgerwoning in het agrarisch gebied. De voor- genonen herbouw, hetgeen in feite (nagenoeg) nieuwbouw van een burger woning betekent, is ingevolge de bepalingen van het bestemmingsplan op het onderhavige perceel niet toegestaan, daar ter plaatse alleen mogen worden opgericht woningen en andere gebouxven uitsluitend ten behoeve van een agrarisch bedrijf. In het beroepschrift xirordt gesf ld» dat de vergunning op grond van de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan kan xrorden verleend. Zouden echter de overgangsbepalingen op het onderhavige gebouw van toe passing zijn, dan zou zulks nog geen soelaas kunnen bieden, aangezien de overgangsbepalingen slechts toelaten, dat gebouwen of gebouwen complexen, die op het tijdstip, waarop het bestemmingsplan ter visie werd gelegd (1958) bestaan, in aanbouw zijn of daarna x^orden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende bouxrvergunning, doch afwijkend van de bestemming geheel of gedeeltelijk worden verrieuwd, veranderd of uitgebreid, mits de aard van het gebouw zulks wettigt en de bestaande afwijking van de aard der bestemming niet wordt vergroot. Het voorgenomen bouwplan leidt dan tot een wijziging van de categorie, waartC-s de onderhavige bebouwing behoort (agrarische sfeer), hetgeen op grond van de overgangsbepalingen niet kan xforden gerealiseerd. Zijn de overgangsbepalingen niet van toepassing, dan behoeft het geen betoog, dat herbouw tot burgerwoning op grond met een agrarische bestem ming zonder neer ook onmogelijk is. In dat geval immers moet rechtstreeks getoetst worden aan de bestenmingsbepaling, in casu aan die voor lande lijk gebied I. Daar het bestemmingsplan in hoofdzaak slechts een beperkte mogelijkheid laat vergunning te verlenen voor het verbouwen van agrarische bebouwing en landarbeiderswoningen in het landelijk gebied tot burgerwoningen, heb ben wij in het voorjaar van 1969 normen vastgesteld, waarvan in het beroepschrift melding xfordt genaakt, xrelke wij zouden hanteren ingeval naar onze mening een dergelijk verbouwingsplan zou kunnen worden geho noreerd met toepassing van artikel 20 van de WederopbouwwetEen ver gunning voor een dergelijk plan kon derhalve, indien het bovendien vol deed aan de bepalingen van de bouwverordening en voorzien was van een akkoordverklaring van de welstandscommissie (pxxnten waaraan elk bouxf- plan moet voldoen), slechts worden verleend onder goedkeuring van gedeputeerde staten. In september 1969 -dus vóór de datum, waarop door de heer Th. van Well, tot aankoop van de opstal is overgegaan -is van zijde van de dienst van openbare x-rerken aan de heer van Well sr. niet alleen medegedeeld, dat wij onder bepaaldr~-her medegedeelde- bijzondere voorwaarden (i.e. bovenbedoelde normen) bereid waren medewerking te verlenen aan verbou wingsplannen -niet ieder willekeurig verbouwingsplan uiteraard- in het agrarisch gebied, welke niet op basis van de overgangsbepalingen konden worden gehonoreerd, doch tevens, dat voor elk concreet geval de goed keuring nodig was van gedeputeerde staten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 377