bij bijlage nr. 167(a)
a. de bijdragen der deelnemers;
b. de bijdragen der gemeenten, der lichamen en der instellingen;
c. de renten en andere opbrengsten van de bezittingen van het instituut;
d. overige ontvangsten.
Artikel 14
1. De som van de bijdragen bedoeld in artikel 13» sub a en b, zal tezamen
met andere inkomsten moeten strekken en zoveel mogelijk toereikend
moeten zijn tot dekking van alle lasten en tot vorming van een reserve
kapitaal.
2. Banneer en zolang het reserve-kapitaal een vijfde gedeelte bedraagt van
de gemiddelde jaarlijkse lasten van het instituut over de laatste drie
jaren, kan verdere vorming van reserve-kapitaal achterwege blijven.
3- Ingeval, ondanks het bepaalde in het eerste lid, enige jaarrekening
sluit met een tekort, wordt door elke gemeente, respectievelijk elk
lichaam en elke instelling, tot dekking daarvan, voorzover het reserve
kapitaal daartoe niet toereikend is, in de kas van het instituut een
evenredig bedrag gestort, dat bepaald wordt in verhouding van de bij
drage van die gemeente, dat lichaam of die instelling, tot het totaal
van de bijdragen van de gemeenten, van de lichamen en van de instellingen
over dat jaar.
4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid kan de daarbedoelde
storting achterwege blijven, indien het tekort niet meer bedraagt dan
5/° van het totale bedrag der uitgaven van de jaarrekening. Het tekort
wordt in dat geval ten laste van het volgende dienstjaar gebracht.
HOOFDSTUK VII.
Samenstelling van het bestuur
Artikel 15
1Bet bestuur van het Instituut bestaat uit een voorzitter en tien andere
leden. Het wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan.
Voor elk der overige leden kan op overeenkomstige wijze als in het txree-
de lid voor de sub a en b bedoelde leden is bepaald, een plaatsvervangend
lid worden aangewezen.
2. De leden van het bestuur zijn:
a. de leden van de colleges van burgemeester en wethouders der gemeenten,
gekozen op de wijze, bedoeld in de artikelen 16 en 17;
b. degenen, die zijn aangewezen door de hoofdbesturen van de algemene,
landelijke organisaties van overheidspersoneel, bedoeld in artikel
18;
c. de voorzitter, die door sub a en b bedoelde leden, al dan niet uit
hun midden, voor de tijd van vier jaren wordt gekozen.
3- a. De voorzitter wordt, ook indien hij door de leden van het bestuur
uit hun midden is gekozen, geacht geen der beide in het tweede lid,
onder a en b bedoelde groepen te vertegenwoordigen.
b. Indien de voorzitter door de leden van het bestuur uit hun midden
is gekozen, wordt de groep waaruit hij is gekozen op de daarvoor be
paalde wijze zo spoedig mogelijk aangevuld.
-9-