-15-
bij bijlage nr. 167(a)
HOOFDSTUK XII
Toetreding en uittreding van Gemeenten
artikel 33
1. Toetreding tot de regeling geschiedt bij raadsbesluit. De datum van
toetreding kan niet eerder worden gesteld dan drie maanden na het
tijdstip, waarop het besluit tot toetreding is genomen.
2. Uittreding uit de regeling geschiedt bij raadsbesluit. Tot uittreding
kan alleen worden besloten in het vijfde kalenderjaar nadat van toe
treding en vervolgens om de vijf jaren, met dien verstande, dat het
besluit vóór 1 juli moet zijn genomen en in werking treedt met ingang
van 1 januari van het tweede daaropvolgende kalenderjaar.
3. Uittreding als bedoeld in het tweede lid is slechts mogelijk indien
daarbij de betaling van de gemeentelijke bijdrage, als bedoeld in ar
tikel 11, vijfde lid, ook na de uittreding is geregeld.
HOOFDSTUK XIII
Opheffing der regeling
Artikel 34
1Tot opheffing der regeling kan slechts worden overgegaan nadat de raden
van twee/derde van het aantal deelnemende gemeenten met een aantal van
meer dan de helft van het totaal aantal deelnemers van alle deelnemende
gemeenten daartoe hebben besloten, en nadat door het bestuur een gemeente
is aangewezen om voor de na de opheffing nog te verrichten betalingen en
ontvangsten zorg te dragen.
2. De opheffing zal ingaan zes maanden nadat het in het vorige lid bedoelde
meerderheidsbesluit is tot stand gekomen.
3. Het bestuur zal, zodra tot opheffing is besloten, de ontbinding van het
instituut voorbereiden en tevens de nodige voorzieningen treffen met be
trekking tot de liquidatie overeenkomstig het volgende artikel.
Artikel 35
1De op het tijdstip van opheffing aanwezige bezittingen van het instituut
zullen in de eerste plaats tot een zodanig bedrag worden gereserveerd
als nodig is om de realisering van de rechten der deelnemers tot dat
tijdstip, met inbegrip van die genoemd in artikel 8, tweede lid, te ver
zekeren.
2. Van het resterende bezit zal zoveel mogelijk een zodanig bedrag worden
gereserveerd als nodig is om aan de verplichtingen tegenover het perso
neel van het instituut te kunnen voldoen.
3» Hetgeen overblijft nadat verder alle uitgaven zijn gedaan, zal aan de
gemeenten, lichamen en instellingen worden uitgekeerd in verhouding van
de bijdrage van elke gemeente, respectievelijk elk lichaam en elke instel
ling tot het totaal der bijdragen van gemeenten, lichamen en instellingen
over het laatst verlopen kalenderjaar.
4. Hetgeen in geval van opheffing tot dekking van nog te verrichten uitgaven
ontbreekt zal ten laste der gemeenten, lichamen en instellingen worden
omgeslagen naar de in het derde lid bedoelde verhouding.