De geschiedenis van het huidige vuilstortterrein zuilen wij hier in het
kort releveren.
De raad dezer gemeente besloot d.d. 23 maart 1967 met de Grontmij een
contract aan te gaan inzake de verwerking van de vaste afvalstoffen van de
gemeente B:eda. Dit contract, waarvan U bij meergenoemd rapport van de werk
groep vuilverwerking een afschrift is verstrekt, loopt af op 1 januari 1977.
Oordelend naar de momentele situatie dringen zich twee vragen op:
1. had de stortplaats, gezien in toekomstperspectief, mogen ontstaan, waar
zij nu gelegen is;
2. moet de verzorging van de stortplaats geschieden als nu het geval blijkt
te zijn?
De eerste vraag willen wij als volgt beantwoorden:.
De N.V. Grontmij beschikte destijds over een onherroepelijke ontgrondings
vergunning voor het betrokken gebied. In ons voorstel aan de raad d.d. 26
januari 1966 stelden wij onder meer:
"Nu ons evenwel zeer recent is gebleken, dat de voorgenomen ontgronding op
"generlei wijze meer kan worden gestuit en diverse gemeenten en particulieren
"de putten met vuilnis zullen vullen, kan de keus voor Breda alleen nog maar
"vallen op het deelnemen aan dit project, waardoor tenminste wordt bereikt,
"dat het dempen van de putten wordt versneld. De alternatieve keuze van de
"verbranding is, zoals gezegd, duurder en kan niet meer leiden tot bescher-
"ming van planologische aard".
Het betrokken gebied ligt in hoofdzaak in de gemeente r'ieuw-Ginneken en voor
een klein gedeelte in de gemeente Oosterhout. De toekomstige bestemming van
het gebied raakt dus in de allereerste plaats deze gemeenten, zodat ons colle
ge zich dan ook heeft onthouden van een oordeel over het recente plan van de
H.V. Grontmij om het leemwinnings- en vuilstortgebied te zijner tijd het aan
zien te geven van een stadspark. Een schets van een dergelijk park, opgesteld
door de N'.V. Grontmij, hebben wij voor U ter visie gelegd.
De zeer grote hoeveelheden afvalstoffen, die naast het stadsvuil zijn aange
voerd door particulieren, noodzaken er toe ten dele boven maaiveld te storten
als gevolg waarvan het park een geaccidenteerd karakter zal krijgen.
De tweede vraag: "Moet de verzorging van de stortplaats geschieden als nu het
"geval blijkt te zijn" heeft ons college voor het dilemma gesteld: voortgaan
met storten op de huidige stortplaats bf in 0>s terhout gaan storten tegen be
langrijk hogere kosten en zonder de garantie, dat de stortplaats in Bavel zou
kunnen worden gesloten.
Wij tekenen aan, dat in het contract met de N.V. Grontmij van 1967 is bepaald
dat het storten moet geschieden overeenkomstig de aan de hinden-retsvergunning
verbonden voorwaarden bn, onder directie van de Grontmij, in overleg met de
directeur van het vervoerbedrijf.
De hinderwetsvergunning is door gedeputeerde staten eerst afgegeven op 23
december 1970,* een kopie daarvan hébben wij ter visie gelegd.
Het overleg met de directeur van het vervoerbedrijf is in het contract als
vanzelfsprekend ingevoerd, doch voor de praktische toepassing daarvan moe.t